Zelfverloochening

Auteur: Jef De Vriese
Bron: www.metamorfosemagazine.org

Het ‘zelf-tijdperk’
We leven in een tijd waarin veel aandacht wordt besteed aan een goed zelfbeeld. Zelfaanvaarding, zelfontplooiing, zelfverwezenlijking en zelfwaarde staan hoog op de agenda van de zoektocht naar welbevinden. Het humanisme predikt dat zonder deze dingen een gelukkig leven onmogelijk is. Waarom behandelt de Bijbel deze thema’s niet? Als zelfaanvaarding belangrijk is om te leven, waarom vinden we het woord dan niet terug in Gods Woord? De Bijbel lijkt op het eerste zicht eerder het tegenovergestelde van zelfaanvaarding toe te juichen. De weg om tot eer van God te leren leven is er één van zelfverloochening.

Tegenover mensen
Het is duidelijk dat de Bijbel ons niet oproept onze gaven en talenten te verstoppen (Matt. 25:14-30). Inzet van ons leven voor God en mensen, geeft zin aan het leven. Zelfs voor goed handelen tegenover een goddeloze overheid mogen wij lof ontvangen (Rom. 13:1-5). Zinvol leven in de tegenwoordigheid van mensen is wel degelijk van belang. Er is gezond zelfvertrouwen nodig, die tot stand komt door een goede persoonlijkheidsontwikkeling in een veilig opvoedingsklimaat, om zich zinvol in de maatschappij in te zetten. Dat wij naar het beeld van God zijn geschapen (Gen. 1:27), betekent dat ieder mens waardevol is. Ook prijst de Bijbel het hebben van wijsheid, kunstzinnigheid, rijkdom, kinderen, een vrouw, enzovoort. Het zijn zegeningen waar een mens met blijdschap van mag genieten. Tegelijkertijd geldt de waarschuwing van prediker: “IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid!” (Pred. 1:2).

Tegenover God
In de tegenwoordigheid van God hebben de dingen waar wij in de wereld ons welbevinden op baseren geringe betekenis. Daar staat een mens als zondaar (Jes. 64:6; Rom. 3:10-12; Ef. 2:15). Daar heeft hij niets om te roemen. Geconfronteerd met Gods heiligheid is de zoektocht naar eigenwaarde betekenisloze nietigheid. Daar is het duidelijk dat een mens faalt tegenover de verwachtingen van God en dat zijn innerlijke identiteit wezenlijk verdorven is. Daar wordt duidelijk dat menselijk vermogen, los van Christus, geen bijdrage levert tot het Koninkrijk van God. Daar is het voor een man als Paulus glashelder dat hij zijn waarde niet moet bouwen op alles wat hij menselijk gesproken in huis heeft: besneden op de achtste dag, uit het volk Israël, uit de stam Benjamin, Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een farizeeër, naar zijn ijver een vervolger van de gemeente, naar de wet onberispelijk (Fil. 3:4-9). Toch gebruikt Paulus in de tegenwoordigheid van mensen volop zijn kennis als theoloog, zijn relaties of zijn staatsburgerschap om Gods doel te bereiken.

Door genade
In een maatschappij wiens denken georiënteerd is op zelfverwezenlijking en het opkomen voor je rechten, kan het begrip zelfverloochening, indien verkeerd begrepen, leiden tot een negatieve kijk op zichzelf en de uitschakeling van eigen initiatief. Zelfverloochening betekent echter niet de uitschakeling van de eigen identiteit, maar het inzetten van de eigen identiteit en mogelijkheden, die God in Zijn genade toevertrouwt, ten voordele van Gods doel. Paulus acht zijn leven niet kostbaar voor zichzelf, maar leeft het met het oog op zijn dienst aan God (Hand. 20:24). Zelfverloochening is losgekomen van een egocentrisch denken, zodat een mens niet meer het centrum is van zijn heelal. Het gaat om het zich aan Christus onderwerpen en om Gods eer de kern van zijn leven te laten zijn. De gelovige is zich daarbij bewust van het feit dat alles wat hij is en heeft, genadegaven van God zijn. Hij is door genade behouden. Hij mag door geloof leven. Al zijn gaven zijn hem door God toevertrouwt. Heel zijn leven komt uit de hand van God. Hij heeft niets om te roemen in zichzelf, maar roemt in de Here (2 Kor. 10:17).

Actief in Christus
Bijbelse zelfverloochening staat niet op zichzelf, leidend tot een nietigheidsgevoel, niet in staat om iets tot stand te brengen, hulpeloos passief gepaard met het ondergaan van de wensen en de willekeur van anderen. Een christen die zichzelf verliest doet dat binnen het kader van een motief: namelijk het verloochenen van zichzelf omwille van de Heer Jezus: “Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden.” (Matt. 16:25). De achterliggende motivatie is zijn eigen leven zo in te richten dat het de uitdrukking wordt van wat Christus wil en van wie Christus is. Die levensstijl leidt inderdaad naar een kruisiging van het eigen leven dat losstaat van Christus, maar tegelijkertijd ook tot het leven vanuit de identiteit in Christus. Dan is de gelovige in staat onrecht te ondergaan of tegen onrecht op te komen, dienstbaar te zijn aan de belangen van een ander of de eigen standpunten te verdedigen, zich als voetveeg te laten gebruiken of de zweep te hanteren. Hij kan zich menselijk gesproken sterk of zwak opstellen, afhankelijk van welke houding de belangen van Christus dient.

Zelfverloochening waarin iemand kiest om niet zijn eigen verlangens maar die van een ander centraal te stellen, is geen uiting van passief onvermogen of slaafs ondergaan van de wensen van een ander, maar een doelbewuste keuze zijn leven voor God in te zetten. Een christen kiest voor dienstbaarheid en martelaarschap, niet uit wettische plichtvervulling, maar omdat het de vanzelfsprekende uitwerking is van een innerlijke gedrevenheid God en medemens te dienen. Bijbelse zelfverloochening is niet het kenmerk van een zwakke persoonlijkheid, maar de levensstijl van wie sterk is in Christus.

Gebruikte literatuur
Don Matzat, Christ Is My Worth: Self-Esteem, the Feel Good Movement, and the Doctrine of Justification, Modern Reformation, Nov./Dec. 1992, Vol. 1, nr. 6., p. 23-27.