Verslaving herkennen en voorkomen (1)

Auteur: Frans Koopmans
Bron: www.metamorfosemagazine.org

Volgens de 13e eeuwse Engelse rechter Henry de Bracton, is ‘een ons aan preventie een pond aan genezing waard’. Enkele eeuwen later zou de Bijbels Humanist Desiderius Erasmus daarmee instemmen: ‘Preventie is beter dan genezing’. Preventie is nodig, zo vinden wij vandaag ook. En dat op velerlei gebied, niet in de laatste plaats op dat van drugs.

Heel wat jongeren in onze samenleving, ook van christelijke huize, maken kennis met bewustzijnsveranderende middelen. Sommigen schieten door in verslaving. ’Hoe is het met hem/haar zo ver gekomen?’, vragen ouders (of de leider van de jeugdclub, of de onderwijzer op school) zich verbijsterd af.

Parallel aan de groeiende verslavingsproblematiek in de jaren zeventig van de vorige eeuw zien we een toename van het aantal voorlichtings- en preventieactiviteiten. De ellende die drugsgebruik met zich meebrengt kun je maar beter voorkomen, is de gedachte. Nu, vier decennia later, is er ruimschoots ervaring opgedaan met diverse voorlichtingsactiviteiten op het gebied van verslaving aan drugs en dergelijke. Maar dé manier om druggebruik bij jongeren te voorkomen, is er niet. De tienerleeftijd wordt gekenmerkt door een lichamelijke en geestelijke overgangsfase van kind naar volwassene: de adolescentie. Juist personen in deze leeftijdscategorie staan open voor nieuwe ontwikkelingen, interesses, ideeën, andere waarden en normen. Een tijd van jeugdpuistjes en snelle scooters, van vrienden (of vriendinnen) en van experimenteren, bijvoorbeeld met drugs. Een leeftijd waarin getracht wordt een eigen identiteit te ontwikkelen. Jongeren maken kortom fysieke, cognitieve en sociale veranderingen mee die het zelfbeeld, de stemming en het gedrag in grote mate zullen beïnvloeden.

Jongeren vormen voor verslavingsvoorlichting dan ook een heel belangrijke doelgroep. In een leeftijdsfase waarin ze zo duidelijk gevormd worden, is het belangrijk dat ze over verslavende middelen goede informatie krijgen. Dat hen wordt geleerd om praktische consequenties te verbinden aan die informatie, dat wil zeggen, dat hen geleerd wordt uit een scala van keuzemogelijkheden de juiste te kiezen, zodat hun vorming in goede banen geleid wordt. Ze zijn in deze leeftijdsfase nog plooibaar. De jeugd kan bereikt worden op die plaatsen waar hun aanwezigheid te verwachten is: op school, in het tienerwerk, het jongerenwerk en de jeugdhulpverlening. En wat betreft christelijke jeugd: de catechisaties, de jeugdclubs en de openjeugdwerk avonden. Scholen, internaten, kerken en andere instellingen die betrokken zijn bij de opvoeding van jongeren roepen elkaar toe dat het tijd wordt voor preventie.

In het kader van preventie valt de doelgroep uiteen in vier categorieën (Van der Stel, 2001):

1. de abstinenten, de groep die nooit heeft gebruikt en relatief negatief tegenover drugsgebruik staat;
2. voormalige gebruikers: de groep die wél geëxperimenteerd heeft maar na kortere of langere tijd besloten heeft om definitief met gebruik te stoppen;
3. degenen die zich in een overgangsfase bevinden: deze groep heeft al drugs gebruikt en denkt dat in de toekomst nog steeds te doen;
4. huidige gebruikers: de groep gebruikt verschillende soorten drugs en wil daarmee doorgaan.

De houding van de eerste twee groepen is (overwegend) negatief, die van de laatste twee groepen (overwegend) positief ten aanzien van drugsgebruik.

Kinderen groeien op in een tijd waarin ze blootstaan aan de invloed van vele zaken: (slechte) economische omstandigheden, meer geweld, HIV en aids, veranderende familiestructuren, een veel grotere beschikbaarheid van alcohol, tabak en andere drugs, het gebrek aan goede voorbeelden, de invloed van de (massa)media en een algeheel gevoel van onbehagen met betrekking tot de toekomst. Drugsgebruik wordt door bepaalde groepen jongeren in hun leven geïntegreerd.

Globaal zijn er een viertal factoren die het gebruik van psychoactieve stoffen beïnvloeden:
de verwachtingen ver (de effecten van) het middel versus de gewoonten van het gebruik; en de innerlijke (zelfbeheersing) versus de uiterlijke (externe controle) dwang, die bepalend is voor de mate waarin aan het verlangen naar de roes of andersoortige beïnvloeding gevolg kan of mag worden gegeven. Deze vier factoren beïnvloeden de hoogte van de consumptie en de beschikbaarheid van het middel, de subjectieve beleving van de consumptie, de waardering van het gebruik versus misbruik en de kansen of beperkingen om het gebruik in een meer gewenste baan te leiden. Een jongere staat bloot aan vele invloeden: het thuismilieu (de sfeer thuis, de mogelijkheid om over problemen te spreken, de onderlinge relaties), vrienden (gezelligheid, stoer doen, aan of afwezigheid van drugs), de school (het pedagogisch klimaat, de aard van de gezondheidseducatie), de buurt (het sociale klimaat, de beschikbaarheid drugs, buurtactiviteiten), de media (reclame, alcohol en drugsgebruik in films, voorlichting), de economie (toekomstperspectief, prijzen zwarte handel), de politiek (wetgeving, strafbaarstelling, hulpverlening) en de cultuur (culturele klimaat, social media, verindividualisering)

Gaat een jongere drugs gebruiken, dan is het goed om op te merken dat we onderscheid zullen moeten maken in de frequentie waarin iemand gebruikt en de gevolgen die dat heeft voor hemzelf, zijn directe omgeving en de maatschappij. Gebruik van psychoactieve middelen kan op het niveau liggen van: 1. kennismaken en experimenteren; 2. gebruik als sociale functie (‘gezelligheid’); 3. gebruik met als functie het oplossen van problemen of 4. gebruik als een functie in zichzelf (verslavingsspiraal). De hoeveelheid middelen die per niveau gebruikt worden stijgen overeenkomstig: van relatief onbelangrijk tot problematisch.

In de literatuur is de zogenaamde epidemiologische driehoek bekend. Er zijn drie vormen van relaties die elkaar wederzijds beïnvloeden: de gebruiker, de omgeving en het middel (Buisman & van der Stel, 1992):
Verschillende factoren spelen een rol bij de diverse relaties. De factoren die bij het middel spelen zijn onder meer de manier van gebruik, de frequentie ervan, de mate van afhankelijkheid en het subjectief effect. De factoren voor de omgeving betreffen de mate van acceptatie van het gebruik, de wet, de voorbeeldfunctie die gewenst is, de culturele betekenis, de verkrijgbaarheid, de scene. Bij de persoon spelen factoren als beïnvloeding, de maatschappelijke kansen en mogelijkheden, de opvoeding, de gewoonten, normen en waarden die iemand heeft. De diverse factoren beïnvloeden en versterken elkaar.

Risicofactoren
Door onderzoek is bekend dat er een aantal risicofactoren zijn die er mede toe kunnen bijdragen dat jongeren gaan experimenteren met drugs c.q. uiteindelijk verslaafd raken. Risicofactoren kunnen gedefinieerd worden als die factoren die een groter potentieel voor drugsgebruik bewerken. Daartegenover staan de beschermende factoren, dat zijn die factoren die een verminderd potentieel voor drugsgebruik bewerken. Het onderscheiden van die diverse factoren is van groot belang voor het opzetten en uitvoeren van verslavingspreventie Zo kunnen we de volgende risicofactoren onderscheiden:

  • Maatschappelijke (hoog percentage werkloosheid, slechte behuizing, hoog criminaliteitsprevalentie, hoge prevalentie illegaal drugsgebruik, raciale discriminatie, verschillende niveaus van assimilatie, culturele en taalbarrières, een laag opleidingsniveau en lage verwachting vanuit de maatschappij);
  • familiale (alcohol en drugsverslaving van ouder(s), misbruik en verwaarlozing, antisociale of geestelijke zieke ouders, hoog niveau van spanning in de familie, bijvoorbeeld financieel, werkloosheid van ouders, ouders met weinig opleiding, sociaal geïsoleerde ouders, eenoudergezinnen met moeder zonder familie, een hoge mate van huwelijks en familieconflicten en/of geweld, afwezigheid van ouders als gevolg van scheiding of dood., een inadequate opvoeding, weinig ouderkind contact, veel verhuizen);
  • een kwetsbare constitutie (zelf kind van alcoholist of drugsgebruiker, minder dan twee jaar tussen kind en oudere of jongere broer/zus, geboortedefecten (neurologische/neurochemische disfuncties), psychologische kwetsbaarheid, fysieke handicaps, fysieke of geestelijke gezondheidsproblemen, leermoeilijkheden);
  • gedragsproblemen (agressiviteit gecombineerd met verlegenheid, verminderde sociale weerbaarheid, emotionele problemen, gevoelens niet adequaat kunnen uiten, overgevoeligheid, niet met spanning kunnen omgaan, geen relaties kunnen aangaan, cognitieve problemen, lage zelfwaardering, moeilijk temperament, excessief reageren)
  • volwassen problemen (falen op school en schoolverlating, crimineel gedrag, geweldshandelingen, gebruik van gateway drugs, gebruik van andere middelen, vroege onbeschermde seksuele activiteiten, tienerzwangerschap/ouderschap, (risico van) werkloosheid, geestelijke problemen, zelfmoordneigingen);
  • een negatieve adolescentie (gebrek aan binding met maatschappij (familie, school, gemeenschap), opstandige houding en non-conformisme, verzet tegen gezag, sterk onafhankelijkheidsstreven, culturele vervreemding, kwetsbaar ego, faalgevoelens, oriëntatie op heden in plaats van de toekomst, hopeloosheid, gebrek aan zelfvertrouwen, lage zelfwaardering, onvermogen om positieve, intieme relaties te vormen, kwetsbaarheid voor negatieve groepsdruk).

Juist de factoren die van grote invloed zijn op de vroege ontwikkeling in de familie blijken het meest cruciaal te zijn. Bepaalde groepen mensen hebben karakteristieken waaruit op basis van onderzoek blijkt dat in die groepen sprake is van meer alcohol- en drugsproblemen. Het gaat daarbij om individuele, familie- en sociaal-culturele factoren. De genoemde risicofactoren zijn alleen maar indicatoren dat de mogelijkheid van (toekomstige) problemen bestaat. Ze hebben géén voorspellende waarde in de zin dat wanneer een kind één of meerdere risicofactoren heeft, hij of zij daarmee automatisch in problemen zal komen. Kinderen die opgroeien onder moeilijke omstandigheden groeien toch vaak op tot gezonde, goed functionerende volwassenen. Toch is het in het kader van preventie wijs om te zien in hoeverre risicofactoren verminderd kunnen worden.

Beschermende factoren
Er zijn ook beschermende factoren. Dat zijn niet altijd de exact tegenover de risicofactoren liggende factoren. De beschermende factoren liggen met name in de sfeer van de familie en andere sociale verbanden, zoals bijvoorbeeld een kerk. Deze beschermende factoren zijn in het kader van preventie heel belangrijk. Het versterken van de beschermende factoren kunnen ertoe bijdragen dat iemand niet of minder snel met drugs zal gaan experimenteren. Overigens, net als bij de risicofactoren: beschermende factoren hebben geen voorspellende waarde. Het kan zijn dat iemand veel beschermende factoren heeft, maar toch gaat experimenteren met drugs en daarin vervolgens vastloopt.

We kijken naar een aantal beschermende factoren:

  • Sociale omgeving (midden of bovenklasse, lage werkloosheid, adequate behuizing, prettige buurt, weinig buurtcriminaliteit, goede scholen, kerkelijke betrokkenheid, goede gezondheidszorg, eenvoudige toegankelijkheid tot sociale diensten, flexibele sociale voorzieningen
  • Familiale omgeving (voldoende familie inkomen, een gestructureerde, zorgende familie, ouders die aanmoedigen, minder dan vier kinderen in een gezin, twee of meer jaren tussen de geboorten van elk kind, weinig chronisch-spanningsvolle levensgebeurtenissen, goed ontwikkelde relatienetwerken, goede voorbeelden, warme, intieme persoonlijke relaties met ouders en andere volwassenen, weinig huwelijksconflicten, familiestabiliteit en cohesie, in eerste jaren veel aandacht, duidelijke gedragsregels)
  • Sterke constitutie (adequate, vroege motorische en taalontwikkeling, hoge intelligentie, fysiek sterk, geen emotionele of temperamentsproblemen)
  • Persoonlijkheid (affectief, gemakkelijk temperament, autonoom, gemakkelijke aanpassing en flexibel, positieve blik, gezonde verwachtingen, zelfdiscipline, interne locus of control, probleemoplossende vaardigheden, sociaal aangepast, tolerantie ten opzichte van mensen en situaties)

Op grond van de onderscheiden risico en beschermende factoren is naar voren gekomen dat de primaire preventie-activititeiten zich moeten richten op families (opvoedingsondersteuning), de school en de lokale gemeente/buurt. Met name in de ‘overgangsperioden’ van een persoon is het belangrijk oog te hebben voor de risico en de beschermende factoren. Hoe hoger het niveau van risico van de doelgroep, hoe intensiever de preventie dient te zijn. Preventie moet doelmatig en doelgericht zijn. Hoe iemand omgaat met crises in zijn of haar leven is afhankelijk van zijn interne constitutie én van zijn omgeving. Meestal richt preventie zich op de ondersteunende systemen, bijvoorbeeld door te werken met intermediairs. In veel mindere mate gebeurt dat bij het element competentie. Dat wordt veelal overgelaten aan andere sectoren.

Op diverse punten kan in het kader van preventie ingegrepen worden wanneer iemand met problematisch gedrag wordt geconfronteerd: reductie van de stressoren (belastende factoren) door:

  • opheffen of verminderen van de stressoren (bijv. verbetering van de woon/werkomgeving)
  • het vermijden van de stressbron;
  • tijdelijk vergroten van de stressbron om meer weerstand te kweken (vgl. inenting);
  • het creëren van omstandigheden die kunnen leiden tot positieve ervaringen. Die positieve ervaringen gaan een compensatie vormen voor stresserende ervaringen;
  • het aanpassen van de doelstellingen, behoeften en waarden aan de beperkingen van de leefsituatie;
  • het versterken van het probleemoplossend vermogen (aankweken van meer zelfvertrouwen, sociale vaardigheden, kennis, et cetera);
  • het versterken van de steun van de sociale omgeving (ouders, leerkrachten, vrienden) of het creëren van nieuwe ondersteuningssystemen (bijv. een zelfhulpgroep).

 

Literatuur
Buisman, W.R. & Stel, J.C. van der (red.) (1992), Drugspreventie; achtergronden, praktijk en toekomst, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Bolier, L & Cuijpers, P. (2000), Effectieve verslavingspreventie op school, in het gezin en in de wijk, Utrecht: Trimbosinstituut
Gageldonk, A. van (1998), Effecten van verslavingspreventie – overzicht van de literatuur; Utrecht: Trimbosinstituut
Geerlings, P. (1988) Inleiding en etiologie; de algemene principes van verslaving in: Syllabus Verslaving, Amsterdam
Roemer, J. (2001), Evenwichtig alcoholgebruik: een theoretische en empirische exploratie van alcoholeducatie in een ethisch en religieus kader (serie: Theologie en Empirie) Kampen 2001: Kok
Stel, J.C. van der (1995), Een visie op de preventie van verslavingsproblemen. In Handboek Verslaving (C 1025130 ). Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Stel, J. van der (1997) Handboek preventie – alcohol, drugs en tabak – How to make the everyday life of a preventionist easier; Amsterdam: Pompidou group
Stel, J.C. van der (2001), De toekomst van drugspreventie gericht op jongeren – de noodzaak van modernisering. In Handboek Verslaving (C 1020122 ). Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Stel, J.C. van der & Buisman, W.R. (red.) (1988), Alcoholpreventie; achtergronden, praktijk en beleid, Alphen aan den Rijn: Samsom