Wat als iemand mij diep gekwetst heeft?
Auteur: Guido De Kegel
Bron: www.metamorfosemagazine.org
Wie werd nog nooit door iemand gekwetst? Vaak kan een onvriendelijk antwoord of gebrek aan aandacht reeds voldoende zijn. Dan zijn we teleurgesteld in elkaar, voelen we ons misdeeld of benadeeld.
Iedereen weet uit ervaring hoe pijnlijk dit kan zijn. Woorden kwetsen soms dieper dan messen. Een liefdeloze houding kan dodelijker zijn dan vergif. Door iemand gekwetst worden doet niet alleen pijn, het kan vooral lang, heel lang pijn blijven doen. Sommige mensen zijn innerlijk zo ernstig gekwetst, dat de wonden maar niet willen genezen. Steeds is er die sluimerende pijn, een mengsel van gevoelens als wrok, boosheid, jaloezie, zelfmedelijden en frustratie. Soms nauwelijks merkbaar, soms hevig oplaaiend.
Een interessant voorbeeld van iemand die diep gekwetst was en dit duidelijk liet merken, vinden we in de Bijbel. Het gaat om iemand wiens verhaal verteld wordt door de Heer Jezus zelf; iemand bij wie we niet zo vlug blijven stilstaan en naar wie men niet zo vaak verwijst; iemand die in de schaduw leefde van een overbekende figuur: de oudere broer van de verloren zoon.
Vooral het eerste deel van het verhaal is algemeen gekend. De verloren zoon was eindelijk terug thuisgekomen. Iedereen was blij en gelukkig, vooral zijn vader. De man wist met zijn vreugde bijna geen blijf. Hij was zo opgelucht dat hij onmiddellijk een groot feest organiseerde.
Intussen keerde de oudste zoon terug van het werk op het land. Hij was moe, bezweet en hongerig van een hele dag zwoegen. Hij verlangde alleen nog naar een bad, een bord met eten en een bed. Morgen was het opnieuw vroeg dag en wachtte hem het werk op het veld.
Plots bleef hij verbaasd staan. Hij was dicht bij huis en hoorde vanuit de woning flarden feestrumoer en muziek. Even leek het er op dat er zelfs gedanst werd! Hij begreep er niets van, vooral niet omdat er sinds het vertrek van zijn broer voortdurend een rouwstemming heerste in huis. En nu werd er gezongen en gedanst?
Stomverbaasd riep hij een knecht en vroeg wat er aan de hand was. “Geweldig nieuws!” riep de man enthousiast. “Uw broer is plots thuisgekomen, als uit de doden verrezen! En uw vader is zo blij dat hij opdracht gaf onmiddellijk een feest te organiseren. We moesten het gemeste kalf slachten. Het beste is nauwelijks goed genoeg, zei hij. En iedereen is uitgenodigd.”
Terwijl de knecht zijn verhaal deed, verscheen er een harde glans in de ogen van de oudste zoon. Zijn verbazing maakte meer en meer plaats voor woede en zijn mond verstrakte tot een dunne, harde lijn. Nee, het bericht viel bij hem duidelijk niet in goede aarde. Hij voelde zich helemaal niet blij en gelukkig, wel integendeel: hij voelde zich erg tekort gedaan en geprikkeld. Hij was gekwetst tot in het diepst van zijn ziel.
Merk vooral zijn reacties op, zoals ze beschreven worden door de Heer Jezus:
Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. (Luc. 15:28-30)
HIJ IS BOOS
Een eerste kenmerk van een gekwetst gemoed is boosheid. Wie innerlijk verwond is, voelt zich boos en opstandig. Dit is een natuurlijke reactie, vaak zo sterk dat ze niet te bedwingen valt. Het probleem is echter: hoe reageren we op onze woede? Er zijn namelijk meerdere mogelijkheden. Je kunt bijvoorbeeld proberen je boosheid te verdringen of te negeren. Alleen, dit werkt meestal niet. Daarvoor is deze emotie veel te sterk. Het gevolg is dan ook dat deze boosheid een voedingsbodem wordt voor verdere negatieve reacties.
HIJ WEIGERT NAAR BINNEN TE GAAN
Een tweede kenmerk is dat men zich begint terug te trekken. Iemand die innerlijk verwond is, heeft de neiging zich te isoleren en alle verdere contact te mijden.
Iemand heeft je gekwetst, bijgevolg wil je deze persoon liever niet meer ontmoeten. Je voelt je niet begrepen in je gemeente of kerk, dus ga je maar naar een andere gemeente of ga je zelfs nergens meer. Je hebt de indruk dat je medegelovigen je werk niet voldoende waarderen, dus stop je er maar mee.
HIJ VERZET ZICH TEGEN VERZOENING
Hij weigert naar binnen te gaan, dus komt zijn vader naar buiten om te pleiten voor verzoening. Maar zo gemakkelijk laat hij zich niet overtuigen. Zijn ego is gekwetst en hij wil dit duidelijk laten merken.
Het gevolg is dat we onze toorn en onze pijn gaan voeden. Zo kunnen we in een trieste situatie verzeilen. We worden onhandelbaar en er valt nog moeilijk met ons te praten. We zijn dan een levende illustratie van een vers uit Spreuken: “Een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een versterkte stad.”[1]
Zo iemand heeft zichzelf verschanst achter muren van verbittering en gekwetste trots. En vooral dit laatste ligt aan de basis van zijn onverzoenlijke houding. De diepere oorzaak is niets anders dan trots en hoogmoed! Voor de wonde, die hem is toegebracht, dient een hoge prijs betaald te worden. Zijn gekwetste eer dient eerst zevenvoudig gewroken te worden.
HIJ TRACHT ZICHZELF TE RECHTVAARDIGEN
Niet alleen verzet hij zich tegen verzoening, maar hij tracht bovendien zijn houding, zijn weigering tot verzoening, te rechtvaardigen. Hij meent een paar goede redenen te hebben om niet zomaar de spons over het gebeurde te vegen. Maar wie goed naar hem luistert, hoort hoe alles op zijn eigen persoon gericht is: “Zie, zovele jaren ben IK al in uw dienst en nooit heb IK uw gebod overtreden, maar MIJ hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met MIJN vrienden feest te vieren.”
Het draait allemaal om ‘ik, mij en mezelf’. De man is zo bezig met zichzelf, dat hij nauwelijks nog oog heeft voor iemand anders. Hij vindt zichzelf een hele piet en heeft een hoge dunk over zijn eigen persoontje. “Zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden”.
Mensen zijn vaak zo trots op hun prestaties en steeds op zoek naar erkenning, dat ze diep gekwetst zijn, wanneer de erkenning uitblijft.
HIJ HEEFT MEDELIJDEN MET ZICHZELF
“Mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren.”
Wat voelt hij zich tekort gedaan en achtergesteld, vooral wanneer hij zich met zijn broer vergelijkt. En vol bitterheid spuwt hij verder zijn gal uit: “Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten.”
Zelfmedelijden is vaak heel lelijk. Eigenlijk komt het er op neer dat hij het zijn vader kwalijk neemt dat hij genadig is. Hij toont zich gegriefd en beledigd door de vergevingsgezindheid van zijn vader. En hoe noemt hij zijn broer? “Die zoon van u”. De minachting en hoon druipen er af.
Merk ook nog volgend detail op: hij heeft het over feest vieren met zijn vrienden. Blijkbaar heeft hij zijn eigen beperkte vriendenkring. Zou het kunnen dat het feest met zijn vader, zijn broer en de andere genodigden hem eigenlijk niet zo erg interesseert? Vinden we hier opnieuw een blijk van zijn egoïsme?
HIJ NEEMT EEN LIEFDELOZE BESCHULDIGENDE HOUDING AAN
“Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten.”
Hoe wist hij dit? In het verslag over de belevenissen van de verloren zoon was alleen maar sprake van verkwisting en overdaad, maar niet van slechte vrouwen. Bovendien was dit in een ver land gebeurd.[2] Dus hoe wist hij dit? Had hij misschien verdere inlichtingen genomen of was hij enkel maar aan het gissen?
Iemand met een gekwetst gemoed weet vaak precies te vertellen wat een ander allemaal fout doet en meestal wordt er zelfs nog een flinke schep bovenop gedaan.
HIJ IS BLIND
De oudste zoon is zo met zichzelf bezig, is zo vervuld met zelfbeklag en zelfrechtvaardiging, dat hij blind is voor zijn voorrechten en zijn bezittingen. Hij wordt zo in beslag genomen door zijn vermeende problemen, dat hij niet langer oog heeft voor zijn bevoorrechte positie. Zijn vader moet hem er aan herinneren:
“Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe.”
Gekwetste mensen zijn wel vaker verblind. Zij slagen er niet meer in het positieve in hun leven te zien. Ze genieten niet langer van de blauwe lucht, de gouden zonneschijn en de geurige bloemen. Als gevolg van hun zelfmedelijden is de wereld kleurloos. De pijn en de verbittering die ze voelen, maken alles somber en grauw.
Uit de gedetailleerde beschrijving die Christus geeft van de oudste zoon, kunnen we duidelijk opmaken dat de man boos is, verongelijkt, onverzoenlijk, vol zelfmedelijden, ongenadig, liefdeloos, hard en blind. Bovendien zoekt hij zichzelf te rechtvaardigen, probeert hij het eigen gelijk te verdedigen.
Misschien klinkt dit alles nogal bekend en heb je dit ook bij jezelf of bij anderen herkend. Een belangrijke vraag is dan ook: wat loopt hier eigenlijk fout? Waarom reageren we op een dergelijke manier, wanneer we gekwetst worden? Want laten we eerlijk zijn: onze reactie maakt het alleen maar erger. De pijn verdwijnt niet, maar wordt alleen maar heviger.
Het probleem dat aan de grondslag ligt van de trieste kettingreactie van boosheid, hardnekkige wrok, zelfmedelijden, zelfrechtvaardiging en blindheid, heet zelfbescherming.
Eigenlijk is zelfbescherming een heel natuurlijke reactie. We houden immers niet van pijn en instinctief proberen we ze met alle mogelijke middelen te onderdrukken. Toch dienen we te beseffen dat onze zelfbescherming het probleem meestal alleen maar erger maakt en bovendien niets anders is dan zonde en zelfoverschatting. Alsof wij alles zelf onder controle kunnen krijgen. Alsof we het zonder God zelf kunnen oplossen. Het is een reactie die voortvloeit uit ons diepgewortelde zelfvertrouwen, dat ons influistert dat we God niet nodig hebben. Het is dat oude verlangen om autonoom te zijn. Het is proberen je leven te vinden en te behouden. Maar Christus waarschuwt dat wie zijn leven vindt of wie zijn leven zal zoeken te behouden, het uiteindelijk zal verliezen.[3] Wie beroep doet op zelfbescherming, is reeds op voorhand verloren.
Zelfbescherming helpt niet. De pijn verdwijnt niet. De wonde geneest niet. Er blijft een gevoelige, kwetsbare plaats en het risico is groot dat het hart meer en meer vervuld wordt met wrok, afgunst, haat, boosheid, zelfmedelijden en allerlei frustraties.
Zelfbescherming werkt niet, erger nog: je richt jezelf ten gronde, je kwetst jezelf nog meer. Zie naar de oudste zoon: straks mist hij nog het feest. Als hij koppig de verzoening blijft weigeren, rest hem enkel eenzaamheid en nog meer pijn en verdriet.
Wat is nu de oplossing? Hoe dienen we dan wel te reageren, wanneer iemand ons kwetst?
WEES EEN REALIST
Besef eerst en vooral dat we in een gevallen, falende wereld leven, een wereld waarin we elkaar kwetsen en zelf ook gekwetst worden. Regelmatig stellen we elkaar teleur, ook al doen we nog zozeer ons best. En ook al zijn onze intenties nog zo oprecht, we blijven onvolmaakte mensen. Dit is de realiteit; ga dus niet in een droomwereld leven. Aanvaard deze realiteit en bijgevolg ook de verwondingen, de teleurstellingen, de pijn en het verdriet.
Dit betekent vanzelfsprekend niet dat we daar misbruik van mogen maken. Wat we kunnen verbeteren, moeten we verbeteren, en wat we kunnen vermijden, moeten we vermijden. Belangrijk is dat we elkaar in liefde en in verdraagzaamheid leren aanvaarden. En als je dan door iemand gekwetst wordt, dan kun je dit steeds bij de Heer brengen.
Neem bijvoorbeeld Lea, die door haar vader uitgehuwelijkt werd aan Jakob. Toen deze ’s morgens na de huwelijksnacht wakker werd, stond de teleurstelling in grote letters op zijn gezicht te lezen. Hij had iemand anders in bed verwacht, iemand voor wie hij als bruidsprijs zeven jaar hard werken betaald had, iemand op wie hij smoorverliefd was. En dat was niet Lea, maar haar zuster Rachel. Zo verliefd was hij op haar, dat hij bereid was nog eens zeven jaar voor haar te werken.
Arme Jakob! Het zal je maar overkomen: zo bedrogen worden door je eigen schoonvader. Maar wat een liefde: hij was bereid nog eens zeven jaar te werken voor de vrouw die hij beminde. Wat een liefdesgeschiedenis, vol sentiment en romantiek.
Sentiment en romantiek? Behalve dan voor Lea! Stel je voor dat je ’s morgens wakker wordt in het bed van een man, die verliefd is op je zuster en dit nog duidelijk laat merken ook. Stel je voor dat je gehuwd bent met iemand, die liever met je zuster zou getrouwd zijn, en daarom bereid is zeven jaar lang te werken om ook haar tot bruid te verwerven. Hoe voel je je dan? Als Assepoester, als een tweederangs- of tweedehandsvrouw? Enig idee hoeveel pijn dit doen?
Lea was een diep vernederde vrouw. Alle liefde en aandacht gingen naar Rachel, want voor Jakob bestond slechts één vrouw: Rachel. Hij hield van haar, droomde van haar, leefde voor haar en zag alleen haar. Maar ook Lea hunkerde naar wat liefde. Het leek echter een hopeloze strijd. Hoe kon zij ooit Jakobs liefde verwerven? Tenzij, wie weet: misschien zou alles anders worden als ze hem een zoon baarde.
En Lea werd zwanger, baarde een zoon, en gaf hem de naam Ruben, want, zo zeide zij, voorwaar, de Here heeft mijn ellende aangezien; voorwaar, nu zal mijn man mij liefhebben. (Gen. 29:32)
De naam Ruben betekent letterlijk: zie, een zoon. Zij koos deze naam als vervulling van een gebedsverhoring: de Heer heeft mijn ellende gezien. Maar tegelijk was de naam een luid protest en een schreeuw om aandacht en liefde: zie toch Jakob, een zoon! Zie wat ik je geschonken heb. Zul je me nu liefhebben?
Veel lijkt het niet geholpen te hebben. Rachel bleef de eerste plaats innemen en Jakob leek wel blind en doof voor Lea’s verdriet. Maar opnieuw werd ze zwanger.
En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Voorwaar, de Here heeft gehoord, dat ik niet bemind ben, en heeft mij ook deze geschonken; en zij gaf hem de naam Simeon. (Gen. 29:33)
Haar tweede zoon noemde ze Simeon, wat betekent: verhoring. Opnieuw was dit een verwijzing naar een gebedsverhoring. “Want,” zei ze, “de Heer heeft gehoord dat ik niet bemind word door mijn man. Hoor je het, Jakob? Luister je? Wanneer zul je eindelijk ook eens aan mij wat aandacht schenken?”
Maar opnieuw veranderde er niets, behalve dat Lea nog eens zwanger werd.
Wederom werd zij zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb; daarom gaf zij hem de naam Levi. (Gen. 29:34)
Nu wordt het echt schrijnend. Hoor, hoe ze wanhopig naar wat aandacht en liefde van haar man hunkert. Nu ze hem reeds drie zonen geschonken heeft, zal hij zich ongetwijfeld aan haar hechten. Levi betekent: de zich hechtende; hij, die aanhangt. Het lijkt steeds minder op een gebedsverhoring en steeds meer op de wanhopige schreeuw van een vrouw, die op zoek is naar wat genegenheid van haar man.
Toen ze voor de vierde maal zwanger werd, bleek er plots iets veranderd te zijn.
En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal ik de Here loven; daarom gaf zij hem de naam Juda. Toen hield zij op met baren. (Gen. 29:35)
Haar vierde zoon noemde ze Juda, dit is: lofprijzing. Dus geen geklaag, verdriet of frustratie meer, maar alleen lofprijzing. Blijkbaar had ze radicaal het roer omgegooid: in plaats van zelfbeklag koos ze ditmaal voor dankzegging. Ze had geleerd met haar pijn en verdriet naar de Heer te gaan en haar bitterheid was nu vervangen door lofprijzing. Jarenlang had ze een klaaglied gezongen, maar nu kon ze eindigen met een loflied. En heel merkwaardig: ze hield ook op met baren. Ze had een belangrijke les geleerd: God had haar lief en bij Hem was ze helemaal geen tweederangsvrouw.
ERKEN DAT ZELFBESCHERMING ZONDE IS
Wanneer we als reactie op onze pijn en verdriet anderen beginnen te manipuleren, veroorzaken we vaak grote schade. Dan dienen we te belijden dat we door deze reactie op onze pijn anderen nog meer pijn hebben gedaan. We moeten dit als zonde belijden en alle verdere pogingen tot zelfbescherming staken. Echte bekering is dan het veilige harnas van je zelfbescherming uittrekken.
Vaak is dit een heel moeilijke opdracht. We zien onszelf immers als slachtoffer. Het zijn de anderen die mij pijn hebben gedaan. Dus niet ik, maar de anderen moeten zich bekeren.
Velen blijven daar steken, met het gevolg dat er geen genezing plaatsvindt. De pijn, het verdriet, de eenzaamheid en het gevoel onbegrepen te zijn, blijven. Ze missen het feest met alle vreugde en voldoening die erbij horen.
Ga je dus hoe dan ook anders opstellen. Nogmaals, roep jezelf een halt toe. Geef die starre, onverzoenlijke houding op. Blijf je niet beschuldigend opstellen naar de anderen toe. Kijk naar jezelf, onderzoek jezelf heel eerlijk.
Dit houdt uiteraard zekere risico’s in. Je stelt je dan veel kwetsbaarder op. Maar is dit niet precies wat ook de Heer Jezus gedaan heeft? En worden wij niet opgeroepen zijn voorbeeld te volgen?
Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die (…) de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. (Fil. 2:5-8)
Zie hoe kwetsbaar Hij zich opstelde. Door mens te worden en de gestalte van een dienstknecht aan te nemen, liep Hij het risico heel wat pijn en afwijzing te ervaren.
Wat een vernedering was dit voor de Zoon van God: door zijn eigen schepselen afgewezen. “Wij willen niet dat deze Koning over ons wordt. Weg met Hem.”
Jezus werd niet alleen afgewezen maar ook verwezen naar het schavot als een misdadiger. “Kruisig Hem. Geen genade voor Hem. Laat ons liever een moordenaar vrij.”
VERTROUW OP GOD
Besef goed dat God alles onder controle heeft. Niet alleen is Hij volledig op de hoogte van je moeilijkheden en je verdriet, maar Hij wil je teleurstelling en je pijn gebruiken om je iets te leren, om je tot een beter mens te maken. Vertrouw met geheel je hart op zijn belofte dat Hij alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben.[4] Met ‘alle dingen’ worden niet alleen de fijne, aangename en prettige ervaringen bedoeld, maar ook de teleurstellingen, de pijn en het verdriet.
Stel je dus afhankelijk van God op. Geef alles aan Hem over, leg het in zijn handen. Hij is je Vader. Hij houdt van je en wil voor je zorgen. Hij zal je verdedigen en voor je opkomen. Daarom vraagt Hij je niet langer een beroep te doen op je zelfbescherming en jezelf niet te wreken. “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here.”[5]
NEEM JE TOEVLUCHT TOT DE BIJBELSE HOOP
Straks komt er een volmaakte wereld zonder pijn, teleurstellingen of verdriet. Dan zullen we elkaar nooit meer kwetsen en zal er overal volkomen vrede zijn.
Je huidige situatie is dus maar tijdelijk. Je problemen, je pijn en verdriet zullen niet blijven duren. Er is de vaste hoop op een betere toekomst. Je krijgt de zekerheid dat het zal eindigen met een happy end.
Zelf lees ik graag boeken. Ik hou vooral van spannende avonturen. Soms is het zo spannend en leef ik zozeer mee met de held van het verhaal, dat ik mij bezorgd afvraag: komt dit nog wel goed? Soms stapelen de moeilijkheden zich zo op dat het er naar uitziet dat het slecht gaat aflopen. Weet je wat ik dan doe, als de spanning mij iets te hoog wordt? Dan ga ik stiekem op de laatste bladzijde zien hoe het met onze held afloopt, of het eindigt met een happy end. Meestal is dit het geval en dan kan ik rustig verder lezen. Dan denk ik: laat de moeilijkheden maar komen, alles komt tenslotte in orde.
Er is een boek, waarvan ik de laatste bladzijde regelmatig opsla. In feite heb ik deze bladzijde reeds zo vaak gelezen, dat ik ze praktisch uit mijn hoofd ken. En dit boek is geen avonturenroman: het is mijn en jouw verhaal, hoewel het best af en toe heel spannend kan zijn. Maar luister naar het prachtige happy end:
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. (Op. 21:1-5)
Soms, als de moeilijkheden zich opstapelen, denk ik: Heer, dit loopt nooit goed af. Nu wordt het toch wel heel erg spannend. Deze ‘held’ houdt het niet lang meer vol.
Maar wanneer ik dan de laatste bladzijde in Gods Woord lees, begint mijn vertrouwen opnieuw te stijgen. Dan weet ik: het loopt toch goed af. God heeft het gezegd: deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En dan ben ik getroost: Hij zal alle tranen van hun ogen, van mijn ogen afwissen.
Er is hoop, niet in de zin van ‘we zullen het toch maar moeten afwachten’, maar gebaseerd op absolute zekerheid, op Gods beloften. Gods Woord biedt ons trouwens talrijke voorbeelden van gelovigen, die in hun hoop en vertrouwen op Gods beloften niet teleurgesteld zijn geworden.
HET VOORBEELD VAN KALEB
Kaleb was één van de twaalf verspieders, die er op uit werden gestuurd om het beloofde land te verkennen. Er vielen hen vooral twee zaken op: het was een schitterend land vol melk en honing, maar ook een moeilijk te veroveren land met talrijke goed verdedigde steden.
Toen ze na veertig dagen terugkeerden om verslag uit te brengen, zagen tien van de twaalf verspieders de verovering van het land als een onmogelijke opgave. Stel je de teleurstelling bij het volk voor. De verslagenheid was groot. Reeds meer dan een jaar verbleven ze in de woestijn, zagen ze uit naar het beloofde land en droomden ze van de melk en de honing. Nu bleek het allemaal tevergeefs te zijn. Het was één grote illusie!
Kaleb en Jozua waren het hier echter niet mee eens. Ze trachtten het volk tot bedaren te brengen en verzekerden hen: “Laat ons gerust optrekken en het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker kunnen vermeesteren.”[6]
Kaleb had ook de versterkte steden gezien. Hij wist best dat het niet makkelijk zou zijn, maar hij vertrouwde op God. Tenslotte had God hen toch opdracht gegeven het land te veroveren en in bezit te nemen. Het was toch het land, dat de Heer hen beloofd had. Dus zou de Heer al hun moeilijkheden oplossen.
Maar er viel niet te praten met de Israëlieten, vooral niet toen de andere verspieders het slechte nieuws nog wat aandikten. Ze zeiden: “Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden, is een land dat zijn inwoners verslindt en alle mensen die wij daar zagen, waren mannen van grote lengte.”[7]
Meer en meer begon paniek zich meester te maken van het volk en hun vertrouwen in God smolt weg als sneeuw voor de zon. Ze weigerden verder te trekken, begonnen Mozes te verwijten dat hij hen uit Egypte gevoerd had, en maakten zelfs plannen om de hele weg naar Egypte terug te keren.
Toen werd God boos. Er was geen sprake van om naar Egypte terug te keren, maar evenmin om het beloofde land binnen te trekken. Dus bleef alleen de woestijn over.
Arme Kaleb: hij had het beloofde land gezien, hij had geproefd van de melk en de honing, hij wist wat hij zou missen. Hij kende het verschil tussen het beloofde land en de woestijn, en het verschil was groot, onnoemelijk groot.
Kaleb moest ook terug de woestijn in. Veertig jaar lang in het zand trappelen. Veertig jaar lang rondjes lopen in een niemandsland. Nergens heen, en dat allemaal door de schuld van die tien bange hazen, die geen greintje vertrouwen in de Heer hadden.
Misschien lijkt je situatie wel op die van Kaleb. Iemand heeft je gekwetst of je plannen gedwarsboomd en je bent diep teleurgesteld. Je had het je allemaal anders voorgesteld. Het leven heeft je niet geschonken, wat je er van verwacht had. Je voelt je misdeeld en er is geen weg terug.
KALEBS HOOP
Hoe heeft Kaleb dit kunnen verwerken? Hoe heeft hij dit veertig jaar lang kunnen volhouden? Hoe verwerk je dergelijke teleurstellingen? Dit is toch meer dan een mens dragen kan!
Waarschijnlijk zou het ook voor Kaleb een onmogelijke opgave geweest zijn, ware het niet dat hij hoop had, een vaste en zekere hoop, gebaseerd op Gods belofte, die hij uit Gods mond ontvangen had: “Doch omdat bij mijn knecht Kaleb een andere geest geweest is en hij Mij volkomen gevolgd heeft, zal Ik hem naar het land brengen, waar hij heen geweest is, en zijn nakomelingschap zal het bezitten.”[8]
God had gesproken. God had beloofd. En Kaleb had een rotsvast vertrouwen in God. Hij was er heilig van overtuigd dat God zijn belofte zou nakomen. Hij wist dat de tocht door de woestijn niet zou blijven duren. Op hem wachtte het beloofde land. Dus even geduld, even volhouden. Straks zou alles anders worden. Er was hoop.
Vijfenveertig jaar later werd Kalebs hoop werkelijkheid. Alle Israëlieten die geweigerd hadden op God te vertrouwen, waren intussen gestorven in de woestijn. Alleen Kaleb en Jozua waren overgebleven en samen met de nakomelingen van hun gestorven volksgenoten waren ze het beloofde land binnengetrokken.
Eindelijk was Kalebs ogenblik aangebroken. Hij was Gods belofte niet vergeten. Anderen waren ze misschien vergeten, maar hij niet. En breed glimlachend herinnerde hij Jozua, die de algemene leiding had, aan de woorden, die God eertijds tot hen gesproken had: “Gij kent het woord, dat de Here tot Mozes, de man Gods, aangaande mij en u te Kades‑Barnea gesproken heeft.”[9]
“Het woord, dat de Heer aangaande mij en u gesproken heeft.” Kaleb was het niet vergeten. Gedurende al die lange jaren, die zo eindeloos traag leken voorbij te gaan, had hij zich vastgeklampt aan Gods woorden. “Gij kent het woord …” Nee, hij was de belofte niet vergeten.
Maar Gods Woord spreekt niet alleen tot Kaleb. Hoewel hij een heel persoonlijke belofte gekregen had, spreekt Gods Woord tot elke gelovige. Ook voor ons zijn er kostbare beloften en ligt er na de woestijntocht door dit leven een beloofd land, een erfdeel te wachten. Daarom zou ik je willen vragen: ken je het woord, dat de Heer aangaande zijn kinderen gesproken heeft? Ken je de beloften, waarmee Hij zich aan jou verbonden heeft?
Nee, Kaleb was het niet vergeten. Hij herinnerde zich de gebeurtenissen, alsof ze pas gisteren gebeurd waren: “Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht des Heren, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspiedem; en ik bracht hem nauwgezet verslag uit. Terwijl mijn broeders, die met mij opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen trouw aan de Here, mijn God.”[10]
Valt het je op hoe Kaleb zijn tien collega-verspieders noemt? “Mijn broeders, die met mij opgetrokken waren.” Wat een verschil met de oudere broer van de verloren zoon: “Die zoon van u…” Kaleb noemt hen zijn broeders. Geen spoortje bitterheid of wrok, geen enkele beschuldiging, geen sprake van zelfmedelijden. Nee, alle aandacht is op God gericht, op Gods Woord, op zijn beloften.
“Welnu,” vervolgde Kaleb, “zie, de Here heeft mij in het leven behouden, zoals Hij beloofd heeft. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de Here dit woord tot Mozes gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken heeft. Welnu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud; ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om te strijden en om uit en in te gaan. Geef mij daarom dit bergland, waarvan de Here te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord, dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de Here met mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de Here gesproken heeft.”[11]
Let ook op volgend detail: Kaleb wijst erop dat het vijfenveertig jaar geleden is dat God zijn belofte gedaan heeft. Vijfenveertig jaar? De woestijntocht duurde toch maar veertig jaar? Wat met de vijf extra jaren? Maakt Kaleb hier geen rekenfout?
Nee, Kaleb rekent heel precies. De oplossing is trouwens eenvoudig: na de woestijntocht van veertig jaar had Kaleb nog vijf jaar lang zijn broeders geholpen in de verovering van hun erfdeel en pas daarna vestigde hij de aandacht op zijn deel.
De veertig jaren in de woestijn hadden Kaleb blijkbaar geen kwaad gedaan. Niet alleen had hij geleerd om geduld te oefenen, maar hij had zich tevens tot een onbaatzuchtig persoon ontwikkeld. Hij had geleerd zich te gedragen volgens de gezindheid van Christus, dat wil zeggen: niet slechts op zijn eigen belang letten, maar ook op dat van anderen.[12]
INTUSSEN LEREN LIEFHEBBEN
Dank zij ons geloofsvertrouwen en onze bijbelse hoop kunnen we verder. Intussen, terwijl we nog onderweg zijn, mogen we leren elkaar lief te hebben ondanks de pijn, het verdriet en de teleurstellingen, die we elkaar soms berokkenen.
Kaleb had dit geleerd: diegenen die hem een woestijnreis van veertig jaar hadden bezorgd, noemde hij toch ‘mijn broeders’. Toen hij na de lange woestijnreis eindelijk het beloofde land mocht binnentrekken, was hij bereid eerst nog eens vijf jaar lang de belangen van zijn volksgenoten te behartigen.
Niet alleen het afleggen van je zelfbescherming, maar ook het liefhebben van de anderen brengt zekere risico’s met zich. Wie liefheeft stelt zichzelf kwetsbaar op en loopt gevaar afgewezen te worden. Ook Christus heeft dit ervaren: Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.[13]
Ondanks de afwijzing, de pijn en de teleurstelling, vond Hij het toch belangrijk naar deze wereld te komen. Johannes vertelt ons de reden: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”[14]
Grotere liefde kan niet. Je kan niet meer geven dan wat je het meest kostbaar is. Gods liefde is zo groot, dat Hij zijn Zoon gegeven heeft. Maar hoeveel mensen wijzen Hem niet af en hebben niet de minste interesse voor Gods grootste geschenk aan de mensheid, dat Hem zoveel gekost heeft?
Toch heeft God gekozen voor de liefde, ondanks het risico van afgewezen te worden, ondanks de pijn en de vernedering. Waarom heeft Hij dit gedaan? Heel eenvoudig omdat liefde deze prijs waard is. Omdat zonder Gods liefde de wereld nog veel meer pijn, verdriet en vernederingen zou te wachten staan. Omdat liefde dit alles ver te boven gaat. Omdat de liefde alles verdraagt. Omdat er geen ander antwoord is dan liefde.
Zulke liefde heb je nodig als je door iemand gekwetst werd, omdat hij iets tegen je heeft. Dan wil de Heer dat je vriendelijk blijft en naar die persoon gaat om je met hem te verzoenen.[15] We dienen al het mogelijke te doen om, voor zover het van ons afhangt, vrede te houden met iedereen.[16]
Toen Paulus hoorde dat de gelovigen te Korinte niet zo best met elkaar overweg konden en dat sommigen elkaar zelfs voor de wereldlijke rechtbanken daagden, vroeg hij hen in zijn brief: “Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?”[17]
Paulus spreekt duidelijk zijn afkeuring uit over een dergelijke handelswijze: “Hoe durven jullie zoiets te doen!” Sterker nog, hij waarschuwt hen dat ze op deze manier eigenlijk al op voorhand hun zaak aan het verliezen zijn. “Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen? Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?”[18]
Waarom lijden we niet liever onrecht en waarom laten we ons niet liever benadelen, liever dan een broeder voor de rechter te dagen? Ja, waarom eigenlijk niet? Het antwoord luidt heel eenvoudig: daar is liefde voor nodig. Dat is de voorwaarde!
Misschien denk je: dit is niet eenvoudig; zoiets kan ik niet.
Ik ben het helemaal met je eens: zoiets kun je niet en ik trouwens evenmin. Dat wil zeggen: dit kunnen we niet uit onszelf, maar Christus kan het en Hij is met zijn Geest in ons komen wonen. Dus ook hier geldt: ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.[19]
Nee, het is beslist geen makkelijke opdracht. Maar God heeft ons lief, Hij is geduldig en barmhartig. We krijgen tijd en kansen om van Hem te leren en te blijven leren, zodat we steeds meer en meer op Hem beginnen te gelijken.
[1]. Spreuken 18:19
[2]. Zie Lucas 15:13
[3]. Matteüs 10:39, 16:25
[4]. Romeinen 8:28
[5]. Romeinen 12:19
[6]. Numeri 13:30
[7]. Numeri 13:31-32
[8]. Numeri 14:24
[9]. Jozua 14:6
[10]. Jozua 14:7-8
[11]. Jozua 14:10-12
[12]. Filippenzen 2:1-5
[13]. Johannes 1:11
[14]. Johannes 3:16
[15]. Matteüs 5:23-25
[16]. Romeinen 12:18
[17]. 1 Korintiërs 6:1
[18]. 1 Korintiërs 6:6-7
[19]. Filippenzen 4:13