Verraden vertrouwen

Auteur: J.C. Borst
Bron: www.metamorfsemagazine.org

1. Inleiding
Incest heeft altijd te maken met vertrouwen dat verraden wordt.1 Als kinderlijk vertrouwen en onbevangenheid omslaan in wantrouwen is er wat gebeurd tussen de (machtige) volwassene en het (afhankelijke) kind. De volwassene heeft het kind iets ontnomen. Wat? Niet alleen het spontaan durven vertrouwen op de volwassene, maar ook de kinderlijke integriteit. Het wantrouwende kind moet om te overleven het opgedrongen geheim bewaren. Soms wordt het geheim onthuld. Soms is de straf op zwijgen levenslang.  Incest heeft dus te maken met misbruik van vertrouwen en misbruik van macht. Dit zijn kernbegrippen die vrijwel in iedere definitie van incest staan. Woelinga2 definieert incest als misbruik van macht en vertrouwen door een ouder of gezins- of familielid ten opzichte van het kind in de vorm van seksuele handelingen of pogingen daartoe, meestal onder druk van geheimhouding. In de literatuur worden de begrippen ‘incest’ en ‘seksueel misbruik van kinderen’ naast elkaar gebruikt. In dit hoofdstuk wordt ook het begrip “seksueel misbruik’ gebruikt en daarmee wordt dan steeds bedoeld ‘seksueel misbruik van kinderen in gezins – of familieverband door gezins – of familieleden’. De vraag is dan: In welke gezinnen komt incest voor ? Hoewel er geen duidelijke samenhang is tussen de sociaal-economische klasse waartoe een gezin behoort en het voorkomen van incest, zijn er wel omstandigheden te noemen die ‘incestbevorderend’  zijn. Zo zouden kinderen die zonder hun natuurlijke moeder meer risico lopen seksueel misbruikt te worden. Verder komen we in onderzoeken vaak tegen dat een veelvuldig afwezige moeder door ziekte of huwelijksproblematiek van invloed zou zijn op het ontstaan van seksueel misbruik. Er zijn geen gegevens waaruit blijkt dat incest in bepaalde milieus meer of minder zou voorkomen. Dit geldt ook voor kerkelijke milieus. Wel zijn sommige ‘fatsoenlijke’ gezinnen beter in staat de incest te verbergen en zullen niet zoveel onder de aandacht komen van maatschappelijke instanties. In dit hoofdstuk wordt de pastorale zorg voor incestslachtoffers en incestdaders besproken.

2. Incestgezin
Het incestgezin heeft twee ‘gezichten’, net als de incestdader, een binnenkant en een buitenkant, een binnenwereld en een buitenwereld.

1. Onder de binnenwereld  wordt de beslotenheid van het gezin verstaan. Niemand weet wat er zich werkelijk achter de gordijnen afspeelt. Het incestgezin heeft twee ‘gezichten’, net als de incestdader, een binnenkant en een buitenkant, een binnenwereld en een buitenwereld. Onder de binnenwereld  wordt de beslotenheid van het gezin verstaan. Niemand weet wat er zich werkelijk achter de gordijnen afspeelt. De communicatie in het incestgezin is paradoxaal en de verant­woordelijkheden lopen door elkaar. Een opvallend kenmerk van een incestgezin is hoe de leden, vooral de vader, met macht omgaat. Maar ook broers, opa’s en ooms kunnen extreem dominant zijn. Het begrip macht is een neutraal begrip. Bij seksueel misbruik heeft het begrip een negatieve klank. De beïnvloedingsmacht van de volwassene wordt misbruikt voor eigen (seksuele) behoeftebevrediging De daders zeggen meestal het goede met het kind  voor te hebben en ze beklemtonen dat ze nooit hebben gemerkt of gehoord dat het kind de incest niet gewild zou hebben.

Een dader zei eens:
Als mijn dochter mij duidelijk had gezegd dat ze ‘dat’ niet wilde was ik uiteraard gestopt. Ik wist niet dat ze tranen van verdriet huilde…

De gezinsleden hebben eigen omgangsvormen, een eigen taal, die voor buitenstaanders geheim is. In het gezin hanteren de dader en het slachtoffer veelal ook een eigen taal. Het slachtoffer weet wat een enkele woord of gebaar van de dader kan betekenen. Het leven van het gezin achter de gordijnen, de bin­nen­we­reld, is verdeeld. De sfeer onderling in de woon­kamer is anders dan in de kinder­kamer. De communicatie in het incestgezin is paradoxaal en de verant­woordelijkheden lopen door elkaar. De gezinsleden hebben eigen omgangsvormen, een eigen taal, die voor buitenstaanders geheim is. In het gezin hanteren de dader en het slachtoffer veelal ook een eigen taal. Het slachtoffer weet wat een enkele woord of gebaar van de dader kan betekenen. Het leven van het gezin achter de gordijnen, de bin­nen­we­reld, is verdeeld. De sfeer tussen de gezinsleden, tussen het slachtoffer en de dader, is in de woonkamer anders dan in de badkamer. Het woord ‘dou­chen’ krijt voor het slachtoffer een dubbele betekenis. Gewone woorden of uitdrukkingen als “Ik kom je zo nog een nachtzoen geven!” krijgen voor het slachtoffer een andere klank en zij weet wat het betekent als bijvoorbeeld vader weer boven komt. Sociale contacten met de buiten­wereld zijn niet zelden bedoeld om een beeld voor de buren en de buurt op te houden. Het lijken goed geïntegreerde gezinnen, die vaak bij allerlei school – en kerkelijke activiteiten betrokken zijn, maar dat beeld stemt niet overeen met het wèrkelijke gezin.

2. De buitenwereld de buurt, de kennissen en vrienden, de gemeenteleden van de kerk, merken vrijwel niets van het leven achter de gordijnen. Het gezin is aangepast en de gezinsleden zijn sociaal, actief op tal van terreinen en kerkelijk meelevend. En als de dan incest ter sprake komt zal de buitenwereld reageren met ongeloof en ver­bijste­ring. De werkelijkheid is zo schokkend, dat het niet te bevat­ten is wat er ge­beurt is. Op het moment van de onthulling, als het slachtoffer haar geheim onthult, zien we vaak het verschijnsel splitsing optreden. Er zijn familieleden, vrienden, kennissen, gemeenteleden, die spontaan achter het verhaal van het slachtoffer gaan staan. Er zijn er ook die in de ontkenningen van de dader mee gaan. We zien dan dat de dader de rol van ‘slachtoffer’ aanneemt of krijgt aangepraat.

Een (ex) echtgenote van een incestdader vertelde: 
Mijn man kreeg een dagvaarding voor incest met zijn veertien jarig nichtje dat bij ons regelmatig logeerde. Als ze een paar dagen bij ons was misbruikte hij haar in de badkamer. Het nichtje heeft twee jaar later aangifte gedaan. Vrijwel de hele familie zei dat het mijn man nauwelijks kwalijk te nemen was. Het nichtje had op haar jeugdige leeftijd al zo’n ordinaire uitstraling dat zij goed wist wat zij deed. Ik heb na lang wikken en wegen mijn verhaal aan de voorganger van onze gemeente verteld. Ik wilde mijn man niet onnodig in diskrediet. De voorganger zei, dat hij mij allang verwacht had. Mijn man had hem al het ‘verhaal’ verteld. Wat hij niet had verteld was wat er werkelijk gebeurd was en waar hij voor veroordeeld was. De voorganger nam mij kwalijk dat ik mij ‘verhardde’  en niet kon vergeven. Hij zei dat hij met mijn man te doen had. Ik heb de scheiding doorgezet. Van de voorganger heb ik nooit meer iets gehoord. Trouwens ook niet van mijn schoonfamilie. Alsof ik de dader ben…

De moeder wordt in de meeste onderzoeken beschreven als een passieve vrouw, die veel ziek is of afwezig en die vooral vaak zwijgt. Een veel­voorkomend ver­schijnsel is dat de dochter langzaam de verant­woor­delijkheden van moeder overneemt. De moeder zou de signalen die het slachtof­fer (ongetwijfeld) uit­zendt niet (kunnen) opvangen, negeren of zelfs de incest oogluikend toestaan. Het blijkt nogal eens dat het slachtof­fer in zo’n geval meer moeite heeft met moeder dan met vader. Het slachtoffer vindt dat moeder beter had moeten weten.

Een incestslachtoffer vertelde: 
Ik heb zo vaak geprobeerd met mijn moeder te praten, maar  ‘t  was net of ze niet wilde luiste­ren. Ik heb haar eens gevraagd of het gewoon was dat mijn vader zo vaak in de badkamer kwam als ik er bezig was. Ze zei toen verontwaardigd: “Maar, lieverd, ‘t is toch je eigen vader…” Weet u, ik was toen veertien. Daarna heb ik nooit meer iets tegen haar gezegd, Ze zou het nooit begrijpen, nooit willen begrijpen…

In de literatuur, maar ook in de hulpverlening gaan tal van verhalen en mythes over de moeder in het incestgezin. Veel hulpverleners wijzen haar als “hoofdschuldige” aan. Zij noemen een aantal oorzaken waardoor de incest mede door de moeder mogelijk gemaakt zou zijn.

1. De vrouw zou in seksueel opzicht tekort schieten.
2. De vrouw is zelf in het verleden misbruikt (en zou daarom onbewust incest in haar gezin in de hand werken).
3. De vrouw zou er op cruciale momenten niet voor haar kinderen zijn (bijvoorbeeld ten gevolge van geestelijke  labiliteit b.v. verslaving). Deskundigen zijn het oneens over de rol van de moeder. Het staat buiten kijf dat steun van de moeder voor het slachtoffer onontbeerlijk is. Van slachtoffers horen wij nogal eens dat hun moeder weigerde hen te geloven toen ze de incest naar buiten brachten. De  moeders zeggen daarentegen iets anders. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de schokkende ervaring bij de onthulling van het incestgeheim. We komen in de literatuur minstens vijf typen moeders tegen. De typen moeders in het incestgezin omschrijft Bruinsma als volgt:3

1. De onderdrukte moeder is vaak zelf ook slachtoffer van de vader van het slachtoffer, haar echtgenoot, die met zijn macht het hele gezin tiranniseert. Zij staat niet zelden bloot aan fysieke en seksuele mishandeling. In economische zin is zij van haar man afhankelijk. In de relatie met het slachtoffer is er vaak sprake van een rolomkering. Moeder gaat zich als kind gedragen en de dochter als moeder. Het gevolg is nogal eens openlijke of verborgen gevoelens van jaloezie ten opzichte van haar kind.

2. De assertieve moeder voldoet op het eerste gezicht niet aan het beeld dat een buitenstaander heeft van een moeder van een incestslachtoffer. Daarom vindt ze in de regel weinig gehoor bij de hulpverlening. Ze stelt zich onafhankelijk op en probeert zelf de touwtjes in handen te houden. Haar regelzucht leidt op velerlei fronten tot afstand en verwijdering. Het gevolg is dat haar man (nog) meer aandacht voor zijn kinderen krijgt.

3. De gewantrouwde moeder blijkt in veel gevallen al gescheiden te zijn. Ze vertoont in veel gevallen een wat  wrokkende  houding, die terug te voeren is op eigen onverwerkte schuldgevoelens. Zij beschuldigen hun eigen kind nogal eens medeplichtig geweest te zijn aan de incest. Hun houding roept bij anderen (ook bij hulpverleners) schuldgevoelens op. Ze blijft zo lang  in schuld en wrokgevoelens steken.

4. De schipperende moeder neigt er toe, net als de onderdrukte moeder, de incest te bagatelliseren. Ze probeert een compromis tot stand te brengen tussen de incestpleger en het slachtoffer in de hoop dat het gezin zo bijeen kan blijven. Zij doet daarom een sterk beroep op de loyaliteit van de andere gezinsleden.

5. De medeplichtige moeder  doet soms vrijwillig, maar vaak onder dwang  mee aan de incest. Ze kiest partij voor de man en laat het slachtoffer en de andere kinderen in de steek.

De moeder die niet in het rijtje voorkomt, maar die ik tòch wil noemen is de onwetende moeder. Het is gebleken dat een aantal moeders werkelijk van niets van het misbruik van hun kind(eren) afwist. De incestdader is in staat een incestsituatie te creëren die voor de meest intieme naasten verborgen blijft.

3. Incestslachtoffer
Seksueel misbruik is zo oud als deze wereld, maar het heeft zich eeuwenlang aan de openbaarheid onttrokken. Het taboe is nog maar een tiental jaren geleden doorbroken. Onderzoeken stellen onomstotelijk vast dat seksueel misbruik geen zeldzaam verschijnsel is. Het komt voor in alle lagen van de bevolking, zowel in als buiten het gezin. Seksueel misbruik komt dus ook in kerkelijke kringen voor en er is (tot op heden) geen studie die aantoont dat het seksueel misbruik in kerkelijke kringen meer of minder zou voorkomen. De schuld werd ( en wordt) dikwijls bij het slachtoffer gelegd. Eind zeventiger jaren kwam daarin een kentering. In de jaren tachtig verschijnen er meerdere studies die het aloude beeld van het schuldige en medeplichtige slachtoffer bekritiseren. In dit verband wordt vaak de studie van Draijer aangehaald naar de omvang, aard en gevolgen van seksueel misbruik bij meisjes. Uit het onderzoek blijkt dat 15,6% seksueel misbruikt zijn door familieleden.4
Het incestslachtoffer zal vroeg of laat signalen uitzenden. De vraag is: wie vangt die signalen op? Het blijkt dat vrijwel alle incestgevallen (bijna 90%) aan het licht komen via het slachtoffer of via vrienden of vriendinnen van het slachtof­fer. In enkele gevallen via een  of andere ambtsdra­ger. Zelden wordt in een eerste contact over de incest gespro­ken. Er gaat heel wat aan vooraf aan strijd, angst en ver­driet, voor een slachtoffer of een ander gezinslid ook maar iets aan de buiten­wereld durft te vertellen. Vaak is er op vage sig­nalen niet gereageerd, omdat ze te onduidelijk waren of omdat men er geen raad mee wist. De capacitei­ten van kinderen ten aanzien van waarneming, geheugen, reproductie enz. staan ter discussie indien het kind getuige is van een straf­baar feit. De capacite­iten worden vaak sterk betwist als het kind slachtof­fer is van een zeden­misdrijf.5 Het ge­sprek met het in­cestslachtoffer is een interactief proces en verloopt via het uitlokken van een spontaan verhaal naar het stellen van al­gemene en meer speci­fieke vragen. Het kind is de informant omtrent zijn ervaring van een gebeurtenis of si­tuatie en van zijn eigen emoties en gedrag.6 Het kind kan dan vage sig­nalen uitzenden, bijvoorbeeld in de vorm van het ach­teruitgaan van leerpres­taties, teruggetrokken gedrag op school of op een club, vereniging of catechi­satie, een glazige- of af­wezige blik tijdens de les of het groepsge­sprek, het afbreken van vriendschappen en het vermijden van lichamelijk contact. Een ander aspect is de geloofwaardigheid van het incestslachtoffer. Functionarissen van de Raad van de Kinderbescherming, pedago­gen, psy­chologen, artsen, maat­schap­pelijk werkers – en het­zelfde kan ook over en gezegd worden – doen er goed aan: ‘het verhaal’ van het kind niet direct in twijfel te trekken. De dis­cussie over de geloofwaar­digheid van in­cestslachtof­fers is nog in volle gang.  De gevolgen van incest zijn afschuwelijk. Er is inmiddels veel over geschreven. In vrijwel alle artikelen, boeken en onder­zoeken over incest is te lezen hoe het kinderleven verwoest wordt. Het ‘kind’ in het kind sterft langzaam en om te over­leven moeten de kinde­ren zich als volwassenen gaan gedragen. Dat kan alleen als het zich ‘splitst’. Er is een leven ’s nachts met daden die het daglicht niet kunnen verdragen en er is een leven overdag. De vader ’s nachts is een andere vader dan overdag.
Ook jongens kunnen slachtoffer worden van incest. Inmiddels schat men dat één op de vier à misbruikte kinderen een jongen is. Deze schatting komt redelijk overeen met bijvoorbeeld van seksueel misbruik die het Bureau Vertrouwens Artsen in 1994 ontving: bij 26% van de meldingen ging het om een jongen, daarvan was 78% tussen de zes en achttien jaar oud.8
De gevolgen van seksueel misbruik van jongens zijn groot. De jongen lijdt niet alleen onder het misbruik, maar ook onder de beelden die de omgeving van hem creëren. Onder het beeld “echte mannen zwijgen” gaan gevoelens van angst, schaamte en verwarring schuil. Menige jongen krijgt identiteitsproblemen en worstelt met vragen en gevoelens van ontluikende homoseksualiteit die hij niet kan of wil plaatsen. Door al deze gevoelens en de angst dat zijn geheim onthuld wordt raakt de jongen in een isolement. Wanneer hij tòch de moed heeft zijn geheim te onthullen zal hij nogal eens stuiten op mensen die hem niet (meteen) erkennen als slachtoffer. Dijkstra spreekt over het flinkheidsbeeld bij jongens dat gekenmerkt wordt door: zelfstandigheid, zelfredzaamheid en onkwetsbaarheid. Het gevolg is dat de “eenzame held” niet in staat is intimiteit met sekse genoten te delen. Zijn angst is dat het seksueel misbruik zijn mannelijkheid zou diskwalificeren. Immers: “Echte mannen worden geen slachtoffer!” Seksueel misbruik werkt bij jongens en meisjes door in hun relaties. Het is moeilijk een relatie aan te gaan en moeizaam om de relatie te onderhouden. Vaak is de relatieproblematiek de reden van een eerste contact met de predikant. Achter de relatieproblematiek schuilt dus een wereld aan verwarring en verdriet. Incest is een misdrijf en van dit misdrijf kan aangifte gedaan worden. In de regel is het zo dat hoe ouder het kind hoe meer het ook bij een discussie over een eventuele aangifte betrokken kan worden. Voor jonge kinderen geldt in de regel dat het misbruik stopt als er (een dreiging) van aangifte is. Voor oudere kinderen en volwassenen geldt dat zij beslissen of er aangifte gedaan wordt of niet. Ook bij verjaarde misdrijven is het mogelijk aangifte te doen. Dit kan een therapeutische werking hebben. Voor de procedure rond aangifte verwijs ik naar het boek Eens een dief, altijd een dief…!? 9

4. Incestdader
De in­cestdader is: de vader, broer, pleeg­vader, opa, oom  of andere tot het gezin of de familie behorende persoon. In de regel wordt het functioneren van het gezin in sterke mate bepaald door zijn gedrag. De daders benaderen het kind als een kleine volwassene en belasten het met ervaringen, gevoelens en verantwoordelijkheden die de leeftijd verre te boven gaan. We noemen dit verschijnsel parentificatie. Het kind neemt onbewust steeds meer de plaats in van de huwelijkspartner.  Zo mist het kind een (ge­deelte van) zijn jeugd.
Wie zijn de mannen die incest plegen? In de litera­tuur komen we een aantal ‘typen’ incestdaders tegen. Een in Neder­land veel gehanteerde indeling is van de psycholoog Bul­lens.10 Daders komen volgens hem uit alle lagen van de bevolking. Bullens onderscheidt vier typen daders respec­tievelijk: de autoritaire-, de kinderlijke-, de gelegen­heids- en de geper­verteerde in­cestdader. Hij stelt dat er één al­gemeen ken­merk bij de in­cestdaders is: namelijk het mis­bruik van macht.

1. De autori­taire dader: de autoritaire dader heeft binnens­huis veel macht en maakt er gebruik van ten koste van ande­ren. In het gezin heersen nogal eens uitgesproken meningen over man­nelijkheid, vrouwelijkheid en seksualiteit. Er lijkt een vermeend recht op sek­sualiteit te bestaan bij de mannen binnen deze gezinnen. Toch schijnt de bevrediging van machts­gevoelens belangrijker te zijn dan de bevrediging van seksuele gevoe­lens.

Een incestdader vertelde:
Ik zei gewoon “Naar boven !”
Dan begreep ze het wel…
Neen, weerstand heeft ze nooit geboden…
Waarom vraagt u dat eigenlijk ?

2. De kinderlijke dader: in tegenstelling tot de autoritaire dader stelt de kinderlijke dader zich meer passief en af­hankelijk op. Hij gedraagt zich als “kind onder de kinderen”. Hij beschouwt het slachtoffer als plaatsvervangende partner, waarbij het kind zowel voorziet in seksuele- als in emotionele behoef­ten (parentificatie). De slachtof­fers worden ingepakt met mooie woorden, extra verwachtingen, aandacht en krijgen daardoor het gevoel dat er ook iets van hèn wordt verwacht. In tegen­stel­ling tot de autoritaire dader kan er toch ook sprake zijn van een affectieve relatie tussen vader en doch­ter.

Een incestdader vertelde
Ach, we waren zo goed samen.
We voelden elkaar aan.
Met m’n dochter kon ik meer bespreken dan met m’n vrouw…
Ja, we deden samen boodschappen, we kookten samen,
we zorgden samen voor de was…
Toen ‘het’ ontdekt werd zei mijn vrouw: “Ik heb het altijd wel geweten…”

3. De gelegenheidsdader: deze daders hebben zichzelf, veelal onder invloed van alcohol of na het lezen van pornoboekjes, niet meer onder controle en kunnen tot incestueus gedrag komen. Zij worden gekenmerkt door een slechte driftbeheersing.

Een dader vertelde:
Ja, ik huurde regelmatig een pornofilm…
Ging ik lekker kijken, ’s avonds, als mijn vrouw aan het werk was…
Toen, met die drank in mijn kraag is het ge­beurt…                

4. De geperverteerde dader: deze daders komen wij vooral in de peni­tentiaire inrichtingen regel­matig tegen. Zij plegen incest vanuit een psychopathologische achtergrond. Vaak is er sprake van een duidelijk aanwijsbare persoon­lijkheidsstoornis. Zij gebrui­ken nog al eens geweld vanuit hun pathologie, waarbij het mis­bruik vaak met fysieke- en geestelijke mishan­deling van het kind ge­paard gaat.

Een slachtoffer vertelde:
Weet u, dominee, eerst had ik een paar maal per week last van mijn  broer.
Toen mijn vader erachter kwam wilde hij ‘het’ ook.
En, hij wilde steeds meer…
Toen die abortus ter sprake kwam was hij het slachtoffer en iedereen geloofde hèm…

Incestdaders zijn in het eerste gesprek vaak gespannen, hui­lerig en de wanhoop nabij. Gelijk een betrapte fraudeur zien zij plotseling hun sociale bestaan ondermijnd. Naar welke kant ze zich ook wen­den, overal: in het gezin, de familie- en vrien­denkring, op het werk – en in de kerkelijke gemeente dreigen gezichtsverlies, verach­ting en uitstoting. Geslagen, doch niet verslagen, probeert de incestdader de ander, de  bijvoorbeeld, van meet af aan in te zetten voor hun bedreigde belangen. Daartoe leggen ze verontschuldi­gende  verklaringen voor de incest af en dingen af op de ernst van het gebeurde.11  De incestdader maakt gebruik van afweer­mechanismen om hun daad te ontkennen.  Enkele afweermechanismen zijn:

1. Rationaliseren: het proces van rationaliseren komt veelvul­dig voor bij in­cestdaders. De rationalisatie vervangt als het ware de werke­lijke reden van het gedrag omdat deze te confron­terend of te pijnlijk is om tegenover zichzelf of tegenover anderen te erkennen. Het rationaliseren heeft als functie het verklaren, goed praten, veront­schul­digen, rechtvaardigen en bagatelliseren van het verwerpelijke gedrag­. De vader kan zijn kind (be)dreigen met geweld of chantage: ‘Als je iets zegt breek ik allebei je benen­.’‘Als je iets zegt, kom ik in de gevan­genis’‘Jij bent pappa’s liefste meisje…’.

Een dader vertelde:
Ja, beste dominee, ’t klink allemaal wat zwaar…
Maar, ik ben niet haar eigen vader, maar haar pleegvader.
En bovendien had ze de nodige er­varing, om het zo maar te zeggen…
Meisjes van vijftien zijn al hele vrouwen…

2. Beschuldigen: het komt nogal eens voor dat de incestdader zijn slachtoffer beschuldigt, alsof zij de aanleiding geweest zou zijn voor de incest. Veel incestdaders voelen zich hun hele leven emotioneel tekort gedaan. Doorgaans zoeken ze de schuld bij een vrouw: hun moeder, vrouw of dochter. Bij nadere be­schouwing blijkt ech­ter, dat dit gevoel veelal voortvloeit uit het feit dat ze in hun jeugd de steun hebben gemist van een vader(fi­guur), met wie zij zich hadden kunnen iden­tificeren. Ze hebben hierdoor onvoldoende eigenwaarde kunnen ontwikkelen. Op de lagere school werden ze door andere kin­deren geplaagd, waardoor ze zich eenzaam zijn gaan voelen en zich steeds meer hebben teruggetrokken in hun eigen geï­dealiseerde fan­ta­siewereld.12
 
Een incestdader vertelde:
Een meisje van dertien, maar je geeft ze acht­tien. Ze is de dochter van mijn tweede vrouw. Ze liep ‘zomaar’ door het huis: naakt van de badkamer naar de slaapkamer. Nou, u bent toch ook een man, is het dan mijn schuld dat ‘zoiets’ gebeurd is…?

3. Ontkennen: de incestdader kan op verschil­lende manieren ont­ken­nen dat hij voor het gebeurde verantwoordelijk is, zelfs al bekent hij dát er incest is ge­pleegd. Vanuit zijn standpunt gezien is die houding heel begrijpelijk. De incestdader heeft immers veel te verliezen.

Een incestdader vertelde:
Ze is nu vijftien en ze tippelt al. M’n eigen doch­ter prostituée.
En u wilt suggereren dat ìk daar iets mee te maken heb?
Neen, domi­nee…

4. Godsdienstige motieven: het algemeen incestverbod in Leviticus 18:6 laat geen enkele twijfel toe. Incest is een grote zonde en er is sprake van meervoudige ontrouw. De incestdader heeft het verbond met de Here, zijn echtgenote en zijn kind geschonden door te zondigen tegen het zevende gebod. En hoe kan het kind het vijfde ge­bod – Eert uw vader en uw moeder – naleven?
Godsdien­stige afweermechanismen wor­den vrijwel niet in de litera­tuur vermeld. De incestdader kan zich beroepen op Gods vergeving en ‘vlucht’ daardoor uit ieder gesprek. Hij hanteert rigide reli­gieuze waarden en normen. Maar zijn eigen on­verantwoorde daden staan haaks op deze prin­cipes. Door afweermechanismen, zeker ook door godsdienstige afweermechanismen in woorden waarmee het slachtof­fer vertrouwd is, maakt de dader het slachtoffer mede verantwoordelijk en bereikt dat zij blijft zwijgen.

Een gedetineerde vertelde:
Ik ben weer zo gelukkig, dominee…
De Here heeft mijn tranen gezien…
Als de muren van mijn cel konden spreken…
Maar, de Hemelse Rechter heeft mij ver­geven.
Wat kan de aardse rechter dan nog doen…?

Het is bekend dat en hebben gehoord hoe in­cestdaders met hun dochter voor- of na het misbruik hebben gebeden. Het komt voor dat de dader na het misbruik samen met het slachtoffer verge­ving vraagt, daarbij vergetend dat het kind heeft tegenge­stribbeld.
De dader kan zijn macht op vele fronten laten gelden. In het gezin heeft hij depositie als ‘hoofd”. Hij zit aan het hoofd van de tafel en begint de maaltijd en sluit de maaltijd af. Het kan zijn dat de dader ook dan Bijbelgedeelten leest die voor het slachtoffer zeer kwetsend en bedreigend zijn. Bijvoorbeeld teksten die over “hoererij” gaan. Het volgende voorbeeld kwam op een symposium ter sprake.

Een incestdadertherapeut vertelde:
De dader brengt hoererij te pas en te onpas ter sprake. Soms doet hij dat “onopvallend”, door zijn dochter aan te kijken als aan tafel een bijbelge­deelte wordt voorgelezen: “Zij ver­liet ook haar hoererijen niet; gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepels haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort.”(Ez.23:8 SV).

5. Incest in de gemeente
Wanneer incest in de gemeente bekend wordt zien we meestal twee verschijnselen die ik zou willen noemen: de klap en de splitsing. De gemeente leek zo ‘gewoon’. Er waren geen problemen en zeker niet bij dàt kerkelijk meelevend gezin waar nu incest is voorgekomen. Het leek een gewoon gezin, maar dat was het natuurlijk niet. Er was leven achter de gordijnen waar vrijwel niemand weet van had en dat gedomineerd werd door een ‘man met twee gezichten’. Wat merken de  en de gemeenteleden het eerst in de gemeente? In de eerste plaats is de gemeente verdoofd door de klap. Niemand verwacht zoiets in dat ‘keurige’ gezin en niemand had ook maar kunnen vermoeden dat ‘die broeder’ tot ‘zoiets’ in staat zou zijn. Op de klap volgt vaak het ongeloof en de ontkenning.  Deze ontkenning gaat te allen tijde ten koste van het slachtoffer, die zich voor een tweede maal misbruikt voelt. De mensen gebruiken om de werkelijk (in eerste instantie) te ontkennen uitspraken als: “Tegenwoordig hoor je zo veel verhalen.” Je hoort en ziet niet anders dan incest. Wat er allemaal op de t.v. komt. Zouden die kinderen niet op ideeën gebracht worden?” Voor een  en de kerkenraad  kan de klap extra pijnlijk zijn. Het gaat bijvoorbeeld om één van zijn kerkenraadsleden, de organist of de koster. Dat zijn de mannen en broeders met wie hij uit de Bijbel las, bad, aan het Heilig Avondmaal en sprak over moeilijke pastorale problemen in de wijk.
Het tweede wat wij heel vaak tegenkomen is splitsing  op vrijwel alle lagen in de gemeente. De ene partij roept: “Zo’n man moet nog een kans hebben. We bidden toch het ‘Onze Vader’ met de bede ‘gelijk ook verge­ven onze schuldenaren’. En bovendien ’t is toch een vader, een ouder, het hoofd van het gezin, noem maar op…” De andere partij roept: “Dit kan niet, dit mag niet, ook niet in de kerk. Zeker niet in de kerk! Die man moet òòk onder de tucht van de ‘aardse rechter’, op zo’n zonde, zo’n misdrijf, moet gewoon ook straf volgen!”

6. Pastorale zorg voor het incestslachtoffer
In­cestsl­ach­tof­fers ervaren het als een soms niet te nemen hind­ernis om over hun geheim te praten. Ze raken in de cri­sis of disclosure.13 Daar­bij komt dat ze, zo lezen wij in vele levensges­chiedenissen, niet altijd worden gelooft door hulpver­leners, onderwijzers of en. Een probleem bij het signaleren van incest is dat men het pijnlijke gegeven moet kunnen en willen gelo­ven dat ‘het’ voorkomt, ook in christelijke gezin­nen.14 De geïnterviewde en waren zich er in de regel wel van bewust dat incest ook in christelijke gezinnen voorkomt.15
Er zijn drie vormen van incest te onderscheiden;
1. actuele incest;
2. voormalige incest en
3. vermoedens van incest.

1. Wanneer men met actuele incest geconfronteerd wordt zal een aantal signalen opvallen. Het is goed zich vooraf te reali­seren dat veel van de vrou­wen, die als kind seksueel benaderd of misbruikt zijn, hebben gezwegen. Het opvangen van signalen bij meisjes in de puberteit of de adoles­centie is lastiger dan bij jongere kinderen. Ook in gevallen van ernstig en lang­durig misbruik is er oppervlakkig gezien ‘niets’ aan de slachtoffers te merken, wel kunnen zij soms een wat geïsoleerde en depres­sieve indruk maken, die ook bij niet seksueel misbruikte leef­tijdgenoten wel kan voorkomen. Wat wij als een van de schrij­nend­ste kenmerken van het slacht­offer vaak tegenkomen is het verhaal dat zij geen jeugd hebben gehad. Veel kinderen hebben zich eenzaam gevoeld. Na het beken­nen (of onthullen) van het geheim kan de relatie met gezins- en fami­lieleden verbroken worden. Niet zelden wordt het slachtoffer verweten dat zij de oorzaak van alle ellende is. Het meisje kan op minstens drie manieren tot de onthul­ling van het incestgeheim komen:
1. Ze kan de stap zetten om naar de  te gaan.  De confrontatie met het incestslachtoffer kan bij de an­der gevoe­lens oproepen van woede, onmacht, walging, gêne, on­geloof en verontwaardiging. De  (of een an­der gemeentelid) voelt zich vaak overrompeld als hij van de incest in zijn gemeente hoort. “Hoe is dat mogelijk in dat gezin?”  Vanuit een gevoel van on­geloof of ver­bijstering kan hij het te snel opnemen voor de ‘keurige vader’. Om met het incestslachtoffer in gesprek te blijven dient men zich van zijn taalgebruik bewust te zijn: gebruik de taal, de woorden, die bij de leef­tijd van het kind passen, uit haar ‘wereld’. Gebruik geen moeilijke woorden, praat niet te verhullend of alleen in de ‘tale Ka­naäns’. Lui­ster naar het verhaal achter de signalen van het slachtoffer. Probeer niet in één keer de ‘kluwen’ van relaties, coalities en belangen in het gezin te ontwarren.
2. Op een minder rechtstreekse manier, kan ze signalen af­geven in de vorm van een slechte lichaamsverzor­ging, eetstoor­nissen, zelfverminking, suïcidepogin­gen, psycho­somatische klachten (bijvoorbeeld migraine, insulten, verlam­min­gen), depres­siviteit, obsessies, dwangmatige handelingen, nachtmerries en angsten (in het bijzonder voor mannen en voor intimiteit).
3. Het meisje kan ook acting-out gedrag gaan vertonen zoals: seksueel delin­quent gedrag, van school spijbelen of de school verlaten, extreem uitdagend of provocerend gedrag of drugsmis­bruik.

Een incestslachtoffer vertelde mij onlangs:
Ja, dominee, u werkt ook in de gevangenis.
Dan zal u wel wat gewend zijn.
Ik schreef u al, dat ik moeder van tien kinderen ben.
Maar vraag me niet hoe ze er gekomen zijn.
Ik durf mij nog steeds niet in aanwe­zigheid van mijn man uit te kleden…
Mijn vader zij altijd dat ik zo’n “slavenkop­pie” had.
Daarmee bedoelde ik, dat ik voor mannen zo begeerlijk was.
Wat hij niet wist was dat mijn opa mij op mijn twaalfde heeft ver­kracht
en dat hij doorging tot ik het huis uitging…
Nee, ik ga niet naar iemand “uit de wereld”, zelfs niet naar de GLIAGG.
Ik ben trouw aan mijn man en kinderen, Maar gelukkig ben ik niet.
Mag ik af en toe eens bij u komen praten, zo een maal in de maand?
Ik mag alleen op zaterdagavond, helaas.
De andere dagen is mijn man weg voor de school en de kerk…

2. Van voormalige incest spreken we als het slachtoffer op latere leeftijd haar geheim alsnog durft te onthullen. De incest kan kortere- of langere tijd geleden gepleegd zijn en dan spreken we van voormalige incest. Men wordt misschien nog wel het meest geconfronteerd met voor­malige incest. In het pastoraat komen zij veelvuldig vrouwen tegen die in het ver­leden, variërend van enkele jaren tot vele tien­tallen jaren geleden, sek­sueel misbruikt zijn.
De reden dat zij om (pastorale) hulp vragen zijn vaak huwelijksproblemen, die niet zelden op het terrein van de sek­sualiteit tussen vrouw en man liggen of schuldgevoe­lens over hun ver­leden.15 Een andere reden kan zijn dat het slachtoffer van voo­rmalige incest aan een psyc­hische stoornis lijdt en am­bulant- of klinisch behan­deld wordt.
In nogal wat gevallen blijkt dat de incestdader, soms vele jaren geleden, is over­leden, maar de woede, schaa­mte of schul­dgevoelens zijn nog aanwezig. Het geheim wordt zorgvuldig bewaard en veelal weet zelfs de echtge­noot niet van ‘dat’ ver­leden. Hoe komt het dan dat de vrouwen alsnog naar de  stappen om over hun jeugdervaringen te pra­ten? Zoeken zij verzoening met het verleden ? Moesten zij ‘het’ verzwijgen van moeder? Kunnen ze het niet hebben dat vader ‘gewoon’ doet ? Zijn ze bang dat hùn kinderen door opa misbruikt worden?  Het zijn allemaal reële vragen van vrouwen, die ‘het’ toch nog eens wil­len bespre­ken, bijvoorbeeld met een, in de hoop dat ze nu voor het eerst of eindelijk gehoord en begrepen worden. Voormalige incest komt voor en in overleg met het incestslachtoffer, de overige gezinsleden, binnen de moge­lijkhe­den van de pastorale zorg en de therapeutische behandeling moet bekeken worden hoe het incesttrauma verwerkt kan worden.

3. Bij vermoedens van incest dient men zich af te vra­gen of we te maken hebben met een situatie waarin kinderen mogelijk bedreigd en misbruikt worden. Vermoedens van in­cest kunnen bij tal van men­sen die met het kind, het mogelijke slachtoffer, te maken hebben ontstaan: op school, zondagsschool, cate­chisatie, club- of vereniging. Eén of beide ouders of andere gezinsle­den, vrienden of buren, leiders van clubs- en verenigingen  en de  kunnen vermoedens krijgen als zij met het kind omgaan. Die ver­moedens kun­nen de  ter ore komen of aan hem bekend wor­den gemaakt. Het is voor de  bijzonder moeilijk om na te gaan of hij met vermoedens – of met werkelijke incest te maken heeft, omdat hij in veel gevallen alleen informatie krijgt van het slachtoffer.

7. Pastorale zorg voor de incestdader
Als dan zijn ‘geheim’ openbaar wordt, als een ander zegt Gij zijt die man ! (II Sam.12:7), dat kan een kreet van zijn slachtoffer, een rechercheur of een  zijn, zou hij zich schuldig moeten voelen. Zijn geweten zou hem moeten aanklagen, hem onrustig moeten maken, maar tal van afweer­mechanis­men worden gebruikt om het gewicht van Nathans woor­den te ont­krachten. Zo wordt zijn kind vaak voor een tweede maal verkracht.
In onze titel “Gij zijt die man!” ligt besloten dat wij de incestdader, de (stief)vader, broer, oom of grootvader, ver­antwoordelijk houden voor zijn daden. Er kunnen omstandigheden zijn die een (mis)daad verklaren, maar die pleiten niet vrij. Zoals David door Nathan werd aangesproken op zijn overspel met Bathseba (II Sam.12:7a), zo zal de  zijn gemeentelid in een vergelijkbare situatie moeten aanspreken. Het is de dader die zorgvuldig een stra­tegie uitzet om het kind te verleiden en te misbruiken. Zijn daad is zonde en het gevolg van een vrije, maar kwade keuze.
De  ontmoet de incestdader doorgaans in een pastorale relatie en er is dan sprake van een ge­loofs­gesprek. In zo’n gesprek en achter het aanspreken op de zonde van incest horen we ook: U bent niet alleen; U be­hoort er ook bij. Men moet de in­cest­dader confronteren met zijn schuld tegen­over de Here, zijn  kind, zijn vrouw en gezin en de gemeente. Maar hij moet ook zijn angsten en verlan­gens kunnen bespreken en er moet ruimte zijn voor bemoediging, troost en uitzicht. Men is luiste­rend bij de ander, maar spreekt ook aan namens dè Ander. Van­uit deze pastorale grond­houding worden dan levens­problemen, angsten en verlan­gens, besproken. Die ruimte is er ook, want alle leden van de gemeenschap ervaren steeds weer dat zij worden aangevoch­ten door de zonden en door het lot, door de moeiten en het lijden. De zonde is gèèn lot, maar keuze en dáárom ook schuld, die dient te worden beleden voor de Here en de naaste. Als de verloren zoon thuis­komt, belijdt hij: Vader, ik heb gezon­digd tegen den Hemel, en voor u (Lukas 15:21). En, als David, na de ontmaskering door Nathan, ontdekt wat hij heeft misdaan, roept hij uit: Tegen U, U alleen, heb ik gezon­digd en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen (Psalm 51:6).
Wanneer men de incestdader ontmoet is inzicht in de motieven die geleid hebben tot de incest van wezenlijk belang voor de voortgang van de (pastorale) relatie. De misbruik­situatie wordt door de jaren heen opgebouwd. In het gesprek met de incestdader is een van de moeilijkste punten het omgaan met afweermechanismen.

Wij hebben in onze contacten met incestdaders onderstaande vragen één of meerdere malen gesteld:
U zegt dat de Here God u reeds vergeven heeft. Ik kan me voorstellen dat zo’n boodschap bevrijdend werkt. Op welke wijze hebt u uw gezinsleden in uw relatie met de Here laten delen?
 Het valt me op dat u veel teksten uit de Bijbel citeert. Van welke tekst wordt u nu stil?
 Ik zie u veel huilen, tranen van berouw, ook in dit gesprek, en u bent ook in een situatie om te huilen. Wat zeggen die tranen nu eigenlijk over uw dochter?

Als we in gesprek raken met de incestdader kunnen schuld en vergeving ter sprake komen: Het gesprek over schuld en ver­geving is moeilijk en moeizaam, omdat de incestdader in de regel zich niet bewust is van zijn schuld of deze zal ver­schuiven of ontkennen. Wanneer de ander naar de incestdader heeft geluisterd en de schuld en vergeving ter sprake zijn geweest is er in vele gevallen een scharniermoment. Dit moment kan alleen de in­cestdader aangeven. Is het mogelijk dat hij zijn schuld ten volle belijdt, daar ook de verantwoor­delijkheid voor neemt en de gevolgen onder ogen ziet ? Uit wat hij met zijn schuldge­voelens ten opzichte van God, het slachtoffer en de gemeen­te heeft gedaan zal blijken of er – op welk niveau dan ook – vergeving en aanvaarding mogelijk zijn. Op grond van het Evangelie mag de incestdader na het belijden van zijn schuld tegenover de Here, het slachtoffer en de gemeente, zich door God aanvaard we­ten.  Maar de gemeen­te kan grote moeite hebben met het (‘tempo’ van) schuldbesef en schuld belijden van de dader. Het slachtoffer heeft veelal meer tijd nodig dan de in­cestdader als het om vergeven, aanvaarden en verzoenen gaat. In vele gevallen moeten in­cestslachtoffers zich onder langdu­rige psychotherapeu­tische behandeling stellen en is hun eerste doelstelling het leren ver­werken van eigen verwondingen en littekens. In het zoeken naar mogelijkhe­den om verder te leven met de mogelijkheden die het slachtoffer heeft kan het voor­komen dat er (voorlopig) geen plaats meer is voor de dader in het leven van het slachtoffer. Hij is het immers die de ver­wondin­gen en littekens heeft toege­bracht.

8.  Pastorale zorg voor het incestgezin
Men komt in de regel eerst in contact met het in­cestslacht­offer. Na dit (eerste) contact komt men vrijwel onmiddellijk voor de keuze te staan of men in staat en bereid is om het incestslachtoffer, de incestdader, de moeder en eventueel andere gezinsleden te (blijven) begelei­den. In de reguliere hulpverlening is al langere tijd sprake van een drie- of meersporenbeleid in de opvang- en begeleiding van incestgezin­nen. In dit beleid worden het incestslachtoffer, de in­cestdader en andere gezins­leden apart begeleid. Trefwoorden die wij voortdurend in deze benadering tegenkomen zijn loyaliteit en binding. Het meersporenbeleid krijgt ge­stalte in de eenheid van (in­stel­lings) doelstelling, afstem­ming van de theoretische- en therapeutische motieven van behan­delaars en de concrete invulling van de hulpverlening.  Kortom: De reguliere hulpverlening is zich ervan bewust dat het begeleiden van meerdere leden van het incestgezin door één hulpver­lener onmogelijk en zelfs onverantwoord is.
Over de  als ‘pastorale hulpverlener’ zou hetzelfde gezegd kunnen worden. Hij ziet zich in vrijwel alle gevallen genoodzaakt om meerdere leden van het incestgezin pastoraal te begeleiden. Op grond van het bovenstaande en uit ons onderzoek moeten wij zeggen dat dit voor hem eveneens bijna onmogelijk en zelfs onverantwoord is. Het incestslachtoffer heeft veelal medische- en?of psychotherapeutische hulp nodig. De moeder en de andere gezinsleden worden nogal eens bij een dergelijke therapie betrokken. De vader kan op het bureau zitten of in het huis van bewaring en later in een gevangenis. De  zal door middel van bijvoorbeeld collegiale samenwerking, samenwerking met ambts­dragers uit de gemeente en samenwerking met reguliere hulpver­leningsinstel­lingen, een pas­toraal meer­spo­renbeleid moeten creëren. Op deze wijze kan hij verant­woord pastorale zorg verlenen en bes­chermt hij zichzelf tegen moge­lijke (o­ver)-iden­tificatie met het incestslachtoffer of de in­cestdader.

9. Pastorale zorg voor de gemeente
Leden van de gemeente kunnen zich nauw met het incestgezin verbonden voelen en daardoor een terugkeer van de incestdader in hun gemeen­schap als onoverkomelijk ervaren. Het is de taak van de , al of niet met deskundigen van reguliere hulpverleningsinstellingen, om samen met de dader te zoeken naar mogelijk­heden om de ver­stoorde verhouding met de Here God, het slachtoffer, de overige ge­zins­leden en de gemeente te herstel­len. Zowel de dader als het slachtoffer moeten leren leven met een stukje geschiedenis. Relaties tussen christenen mogen zich niet afspelen in de sfeer van be- en veroordeling. Wanneer iemand zijn schuld uitgesproken en beleden heeft is de aanvaar­ding in de gemeente van belang. In de rechtvaardiging van de goddeloze wordt zichtbaar de aanvaarding van de mens. Aanvaarding door­breekt de angst en geeft ‘moed om te zijn’: Daarom neemt elkander aan, gelijk ook Christus ons aangenomen heeft, tot de heerlijkheid Gods (Rom.­15:­7).

Een incestdader vertelde:
Tijdens mijn detentie kwam mijn ‘eigen’ dominee maan­delijks op bezoek. Dat vond ik heel fijn, want met wie zou ik in de gevangenis over mijn zonden kunnen praten… ?  Hij heeft mij ook opgevangen toen ik na bijna twee jaar gezeten te hebben naar huis mocht. Dat was ook voor mijn vrouw een grote steun, want het hele dorp praatte erover. Na verloop van tijd heb ik schuld beleden voor de kerkenraad en later, met de dominee erbij, ook voor mijn dochter…Ach, dominee, er blijven littekens, grote littekens, maar er is weer een begin en ik hoop en bid dat ik weer een echte vader mag worden…
 
10. Preventie
Preventie begint bij het erkennen dat incest overal kan voorkomen. De gemeente is daarbij niet uitgezonderd. Er is veel literatuur om zich in dit onderwerp te verdiepen. Naast de wetenschappelijke onderzoeken en de meer populair wetenschappelijke boeken, heeft een aantal kerken inmiddels handleidingen, brochures of anderszins adressen en materiaal ter beschikking om de  en de gemeente te helpen incest bespreekbaar te maken. De dominee en de kerkenraad hebben een aantal ‘middelen’ tot zijn beschikking om incest bespreekbaar te maken. Naast de preek is er de catechese, de verenigingen en gespreksgroepen en het kerkblad. Vooral ook in het individueel pastoraat kan hij pre­ventief werken. Het praten met – en preken over is een essentiële bijdrage om het taboe op incest te doorbreken, de zonde te bestrijden en zo veel mogelijk uit te bannen.

11. Samenvatting

  1. Incest is een zonde èn een misdrijf;
  2. Incest kan in ‘alle’ gezinnen, dus òòk in kerkelijke gezinnen, voorkomen;
  3. Een kind is nooit schuldig aan het seksueel misbruik;
  4. Een jongen kan ook incestslachtoffer zijn en een vrouw incestdader;
  5. Incestslachtoffers hebben vaak lang met hun geheim moeten leven;
  6. Incestslachtoffers zenden vaak signalen uit;
  7. De signalen worden vaak niet- of verkeerd opgevangen;
  8. Aan incestdaders is ‘niets’ te zien;
  9. Incestdaders zijn: (pleeg)vader (19%); broer (25%); oom (25%); grootvader (9%); * Incestdaders hanteren vaak afweermechanismen;
  10. Incestdaders zijn altijd ‘bekenden’ van het slachtoffer;
  11. Bij incest is er vrijwel altijd misbruik van macht in het spel;
  12. Incestgezinnen ervaren de ‘buitenwereld’ als bedreigend en leiden meestal een geïsoleerd- of zeer aangepast bestaan;
  13. De ontdekking van incest brengt vaak een schok en splitsing teweeg in de gemeente;
  14. en mogen sommige geheimen niet voor zichzelf houden; in het belang van het kind kan het raadplegen van een (vertrouwens) arts of iemand van de politie noodzakelijk zijn;
  15. Er zijn (in de gemeente) vele mogelijkheden om incest ter sprake te brengen;
  16. Het spreken en preken over werkt taboedoorbrekend;
  17. Naast straf zijn er ook vormen van behandeling mogelijk, waar­door her­haling van het misdrijf kan verminderen.

Eindnoten

  1. Regelmatig wordt naar een van onderstaande boeken verwezen. De voorbeelden zijn deels overgenomen uit de studies over incest:
    Borst,J.C., “Gij zijt die man!” (dissertatie), Leiden 1995
    Borst,J.C., Verraden Vertrouwen. Heerenveen 1996, 1999.
  2. Woelinga, H., Seksueel misbruik in het gezin. Meppel/Amsterdam 1988, p.14.
  3. Bruinsma,F., Incesthulpverlening.  Utrecht 1994, p172-175
  4. Draijer,N., Seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Den Haag 1988.
  5. H.Baartman en A.van Montfort, Kindermishandeling. resul­taten van een multidisciplinair onderzoek. Utrecht z.j., p.107.
  6. Baartman en Van Montfort, a.w., p.110
  7. Wolters,W.H.G., Incest in: J.Frenken en J.Doomen, Straf­bare seksualiteitOpvattingen en aanpak van politie, justitie en hulpverlening. Deventer 1986, p.197.
  8. Dijkstra,S., Bij stukjes en beetjes. Mannen die als kind seksueel misbruikt zijn. Utrecht, 1996, p.15.
  9. Borst,J.C., Eens een dief, altijd een dief…!? Heerenveen 1997.
  10. Bullens,R., Signalement van de incestdader. In: A.Noordhof (red.) Signalen van incest. Amsterdam/Lisse 1988, p.29-48.
  11. Frenken,J.,, De behandeling van incestplegers, in: H.Baartman Incest en hulpverlening. Amersfoort/Leuven 1990, p.133.
  12. Bruinsma, a.w., p.191-192.
  13. Herman,J.L., Father-Daughter incest. Cambridge 1981, hfd.8.
  14. Kok,J. e.a.,, Incest, Een informatieve en praktische handreiking in bijbels licht. Leiden 1991, p.71
  15. De Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen heeft richtlijnen opgesteld voor het handelen bij plegergeruchten (Bijlage V, p.118). Voor de  zijn deze richtlijnen maar ten dele uitvoerbaar. In de eerste plaats omdat hij geen coördinatieteam kan samenstellen en nooit de eindver­antwoor­delijkheid van het onderzoek zal kunnen dragen. De punten die voor de  van belang zijn uit de genoemde richtlijnen zijn:
    1. Het kennis hebben van het rooster van beschikbare hulpver­leners;
    2. Het inventariseren van geruchten;
    3. Het contact leggen met de coördinator c.q. de vaste con­tactfiguur;
    4. Een (deel)taak in het voorlichting geven aan groeperingen waar hij toegang heeft;
  16. Meiselman, K.C., Incest. A psychological study of causes and effects, with treatment recommendations. London 1978; Meiselman,K.C., Resolving the trauma of incestReintegration Therapy with Survivors. Oxford 1990, p.56-57