Een pastorale benadering van pesten (2)
Auteur: Dirk Lemmens
Bron: www.metamorfosemagazine.org
Een pastorale benadering van ‘pesten’
Pesten is een groepsgebeuren
Omdat de hele groep betrokken partij is bij een pestproblematiek,[1] is het belangrijk om ook de hele groep bij het zoeken naar een oplossing te betrekken. Een concreet actieprogramma[2] is er op gericht om op korte termijn het pesten onmiddellijk te stoppen, ondersteuning te bieden aan het gepeste kind en de afspraken uit een eerder gemaakte gedragscode op te volgen. Op langere termijn wil een dergelijk programma waardering voor regelvolgend gedrag zichtbaar maken en voorzien in een aanzet voor individuele hulpverlening aan pestkoppen én gepeste kinderen. De kernpunten van het actieprogramma kunnen vertaald worden in drie doelen: sensibiliseren, signaleren en interveniëren.
[1] Zie Dirk LEMMENS, Over pestkoppen en zondebokken…, in TijdSchrift, jaargang 10, nr. 42, p. 23-25.
[2] De opbouw van het behandelde actieprogramma tegen pesten is overgenomen uit: Veerle STEVENS en Paulette VAN OOST, Pesten op school, Een actieprogramma, Garant, Leuven/Apeldoorn, 1996, p. 15, 117-141. Het is samengevat en lichtjes aangepast naar de context van een christelijke gemeente toe. Dit boek biedt overigens een praktisch en zeer gedetailleerd programma om pesten op school aan te pakken. Voor wie dieper op de praktische aanpak van het pestprobleem wil ingaan, is dit boek zeker een aanrader.
[2] Zie ook Kol. 3:20-21.
Sensibiliseren
Sensibiliseren is het verhogen van de betrokkenheid bij kinderen en volwassenen, zodat het pestgebeuren niet wordt afgewimpeld (“In onze zondagsschool gebeurt dat niet…”). De bedoeling is dat het door de hele groep (leiding, gemeenteleden, ouders, kinderen) ernstig genomen wordt, en daardoor het groepsklimaat en de groepscultuur gewijzigd worden. Sensibiliseren houdt in dat de betrokkenheid van elk van de betrokken partijen verhoogd wordt door het verstrekken van informatie.
Signaleren
Signaleren is het melden van pestgevallen zodat het pesten niet onbesproken voorbij gaat. Het gebeurt door iedereen die een pestincident opmerkt (leiding, gemeenteleden, ouders, kinderen). Ook een vermoeden van pesten kan worden gesignaleerd. Het moet voor iedereen duidelijk zijn bij wie melding van pesterijen gemaakt kan worden: waarschijnlijk moet er in de groep dus een ‘pest-verantwoordelijke’ aangesteld worden. Signaleren is belangrijk omdat het aan de kinderen duidelijk maakt dat het menens is wanneer de leiding stelt dat pesten niet getolereerd wordt, en ook omdat hierdoor het gesprek over pesten (opnieuw) op gang gebracht wordt. Een pestmelding wordt opgevolgd door het uitwerken van een gedragscode tegen pesten (pest-contract), het inschakelen van de pest-verantwoordelijke en het voeren van incidentgesprekken.
Het incidentgesprek heeft tot doel om het pesten onmiddellijk te stoppen. Het is de taak van iedere volwassene die een pestincident opmerkt, en grijpt onmiddellijk plaats. Een incidentgesprek richt zich in eerste instantie tot de pestkop. Voor de volwassene is dit gesprek met de pestkop vaak het moeilijkst omdat pestkoppen vaak snel in discussie treden. De bedoeling van dit gesprek is echter niet om de discussie met de pestkop aan te gaan, maar wel om het pestgedrag af te keuren. Belangrijk hierbij is om niet de pestkop als persoon af te breken (“Jij bent geen cent waard.”), maar hem op zijn gedrag aan te spreken (“Dit kan voor mij niet door de beugel”). Verder heeft dit gesprek tot doel om de pestkop te laten weten wat er verder zal gebeuren (“Je weet wat op pesten volgt, ik zal er met de pest-verantwoordelijke over spreken”). Op deze manier hoeft de volwassene zelf niet in discussie te gaan, maar weet de pestkop gelijk wel dat er nog een vervolg op het incident komt. In tweede instantie richt het incidentgesprek zich ook tot het slachtoffer. Maak nooit negatieve opmerkingen naar het slachtoffer toe (“Laat je niet zo doen.”). Op die manier geef je de pestkop voor het oog van de groep gelijk. Als het gepeste kind erg overstuur is, zend het dan naar een rustige ruimte waar het even bij kan komen. Je kan een vriendje vragen om mee te gaan. Laat het kind vertellen en luister naar zijn verhaal. Vertel het kind dat je de zaak zal doorgeven aan de pest-verantwoordelijke, en dat die het verder met hem zal oppakken. Raad nooit aan om terug te vechten of te pesten. Probeer om verdere agressie te vermijden.
Een incidentgesprek is van korte duur (enkele minuten). Belangrijk is dat het slachtoffer uit zijn benarde positie bevrijd wordt en even op adem kan komen, terwijl de pestkop weet dat zijn gedrag niet getolereerd wordt en verder opgepakt zal worden door de pest-verantwoordelijke.
Interveniëren
Binnen de groep richt interventie zich op het voorkomen van, of ingrijpen bij pesten, samen met de nodige afspraken daaromtrent. Dit gebeurt ondermeer door verhoogd toezicht bij aanhoudende pestproblematiek, het opstellen van een gedragscode tegen pesten (liefst samen met de groep), het voeren van gesprekken. Naar de pestkop en het slachtoffer toe, bestaat de interventie uit persoonlijke gesprekken. We onderscheiden hier het herstelgesprek, het ondersteunend gesprek en het hulpverlenend gesprek. Deze gesprekken zullen, naar alle waarschijnlijkheid, gevoerd worden door de pest-verantwoordelijke, of door een pastoraal werker.
Het herstelgesprek wordt gevoerd met de pestkop en heeft tot doel om de afspraken uit de gedragscode toe te passen en het herstel te concretiseren. Maak het doel van het gesprek duidelijk en vermijd hierbij bestraffende opmerkingen (“Het was wel stom wat je daarnet deed.”). Ga nader in op de feiten (“Er werd kledij beschadigd bij een gevecht met drie tegen één.”), en vraag het kind vervolgens te vertellen wat er gebeurd is. Pestkoppen zullen vaak hun gedrag proberen te rechtvaardigen door uit te halen naar het kind dat gepest werd (“Zij doet ook zo stom.” of “Hij moet zich maar niet laten doen.”). Ga daar niet op in. Zeg dat dit niet het doel van het gesprek is. Het gaat nu om het gedrag van de pestkop. Ook mogelijke persoonlijke problemen bij de pestkop die naar voren komen, rechtvaardigen niet zijn gedrag. Geef aan dat je daar later wel wil op ingaan, maar dat je op dit moment samen bent om het pesten aan te pakken.
Herinner het kind aan de afspraken die gemaakt zijn (“Je weet dat bij pesten een gesprek volgt. Van jou wordt nu verwacht dat je de situatie herstelt.”). Ga samen met het kind na wat er gedaan kan worden om de relatie te herstellen, en geef aan dat herstel altijd enig ongemak zal veroorzaken. Herstel houdt o.a. in: het financieel vergoeden van schade aan bezittingen, het herstellen van de situatie (verontschuldigingen aanbieden, opruimen van het lokaal, …). Er moet een duidelijke afspraak gemaakt worden (het herstelcontract) die aangeeft wat de pestkop moet doen om de schade weer, in zoverre dat nog mogelijk is, te herstellen. Uiteraard dienen deze afspraken opgevolgd te worden. Bij stipte uitvoering kan de pest-verantwoordelijke positieve feedback geven. Wanneer het pesten, ondanks verschillende contracten, niet vermindert, kan worden overgegaan tot begeleidende gesprekken.
Het ondersteunend gesprek wordt gevoerd met het kind dat gepest wordt, en heeft tot doel dit kind de gelegenheid te geven om zich te uiten. Tegelijk wil het ook een aanzet zijn om na te gaan wat er aan de situatie gedaan kan worden. Laat het kind weten dat er ook met de pestkop gepraat wordt, en geef aan dat het steeds naar de pest-verantwoordelijke kan toestappen. Dit gesprek kan eveneens gebruikt worden om het kind bewust te maken van zijn manier van reageren op de pesterijen, en hoe deze mogelijkerwijze een factor kan zijn in het uitlokken van de pesterijen. Misschien kan reeds een begin gemaakt worden met het aanreiken van alternatieven die passen binnen de Bijbelse grenzen. Ook hier is het zinvol om concrete afspraken te maken. Indien het kind onzeker blijft, of de pesterijen blijven doorgaan, kunnen begeleidende gesprekken aangewezen zijn.
Het begeleidend gesprek richt zich op die kinderen die, ondanks het incidentgesprek, de herstelgesprekken en de ondersteunende gesprekken moeilijkheden blijven ondervinden in hun sociaal functioneren. Begeleidende gesprekken hebben enerzijds als doel om deze kinderen inzicht te verschaffen in hun eigen functioneren, de situatie waarbinnen het pesten zich voordoet, en de relevantie van het bredere (groeps)kader. Anderzijds hebben deze gesprekken als doel om het kind te leren om, vanuit een bijbels kader, gepast op de pestsituatie te reageren. Kortom, het doel van de begeleidende gesprekken is om concreet handen en voeten te geven aan de Bijbelse oplossing voor de pestproblematiek. Ze worden meestal gevoerd door de pest-verantwoordelijke of een pastoraal verantwoordelijke in de gemeente.
De Bijbelse oplossing [1]
Een Bijbelse oplossing voor de pestproblematiek voorop te stellen, wordt niet alleen bemoeilijkt door de complexiteit van de problematiek, maar ook door het feit dat de Bijbel niet met zo veel woorden over pesten spreekt. Dat betekent dat we vanuit een aantal relevante principes een aanpak zullen moeten uitwerken die tot een oplossing zal leiden die past binnen een Schriftuurlijk kader.
Wanneer er in een groep gepest wordt, is het waarschijnlijk dat de pesterijen een symptoom zijn van allerlei achterliggende factoren. Toch moet het pestgedrag zelf onmiddellijk aangepakt worden, zonder daarbij echter de achterliggende factoren uit het oog te verliezen. Wij geloven dat, om tot een duurzame oplossing te komen, een aantal factoren die bij elk van de verschillende partijen spelen, tegelijk moeten aangepakt worden.
Weerbaarheid
Betekent dit alles dan dat de zondebok als een weerloos slachtoffer aan de pestkop overgeleverd is? Moet hij zich dan maar laten pesten? Mag hij zich niet verdedigen? Uiteraard moet het slachtoffer van de pesterijen gewapend worden. Hij moet echter leren om niet te strijden met de wapens die deze wereld ook gebruikt, maar om zich te hullen in een weerbaarheid die geworteld is in zijn relatie met Christus.
Is de pestkop weerbaarder dan het slachtoffer, omdat hij degene is die zich assertief, en waarschijnlijk zelfs agressief opstelt? Of heeft hij zelf ook een probleem met weerbaarheid, omdat hij er niet in slaagt om zichzelf op een aanvaardbare manier binnen de groep te handhaven en te laten gelden?
Zelfaanvaarding[2]
Vooral kinderen met een zwak zelfbeeld worden door de pestkop verbaal aangevallen op hun uiterlijk, intelligentie, sociale positie, geloof, etc. (“Je bent dik”, “Je bent dom”, …) De pestkop probeert om op die manier het hart van zijn slachtoffer te raken en te kraken. Hij kiest daarbij een kind dat gevoelig is voor kritiek op één of meerdere van deze punten. Hij zal dan zijn commentaar toespitsen op die gebieden van het functioneren die het slachtoffer het diepst raken. Het is dan ook een algemeen bekend gegeven dat gewoonlijk alleen die kinderen gepest worden, die het ook erg vinden. Deze kinderen zijn kwetsbaar omdat ze hun gevoel van zelfwaarde baseren op prestaties in de genoemde gebieden. Kinderen die voor hun zelfwaardering niet afhankelijk zijn van dit soort prestaties (en bevestiging), vormen geen dankbaar slachtoffer, en ontsnappen daardoor aan de pesterijen.
De kans is groot dat de pestkop zelf ook met een negatief zelfbeeld kampt, en dezelfde prestatiegerichte criteria gebruikt om zijn gevoel van zelfwaarde op te baseren. Hij probeert iets te bewijzen. Door de zondebok af te kraken, probeert hij zichzelf op te krikken. Het heeft dan ook geen zin om te proberen hem zijn pestgedrag te doen opgeven, zonder de wortel ervan, zijn eigen negatief zelfbeeld, weg te nemen. De kans is groot dat hij hier hulp bij nodig zal hebben, maar zich tegelijk zodanig opstelt dat hij onbereikbaar wordt voor de hulpverlener.
Onderricht over zelfaanvaarding vormt daarom een belangrijk onderdeel van pastoraat bij pesterijen. Het kind moet een gezonde zelfwaardering ontwikkelen die niet gebaseerd is op prestaties, maar wel op het feit dat, in Christus, God hem aanvaardt. Dit zal hem in staat stellen om de mening van de pestkop te relativeren in het licht van de mening die God over hem koestert.
Hulpverleners en ouders dienen hierbij goed voor ogen te houden dat troostende woorden als: “Je schoolresultaten zijn toch niet slecht: ze liggen zelfs boven het gemiddelde van de klas”, of “Je tanden zijn helemaal niet zo groot” alleen maar een tegengesteld effect hebben. Ze bevestigen het kind immers in het gebruik van prestatiegerichte criteria voor zelfaanvaarding. Een betere benadering zou zijn: “Voor God, en ook voor mij, is het niet belangrijk dat je hoge cijfers haalt. Het is belangrijk dat je je best doet, en cijfers behaalt die een goede weerspiegeling zijn van je kunnen.” of “Iemand is niet belangrijk omdat hij mooie tanden heeft. God aanvaardt je immers zoals je bent, omdat de Heer Jezus ook voor jou gestorven is.”
Zelfvertrouwen[3]
Een kind dat bang is, en een gebrek aan zelfvertrouwen uitstraalt, zal de pesterijen juist aantrekken. In dit soort situaties zal het dan ook niet helpen om het gepeste kind uit zijn vertrouwde omgeving naar een andere omgeving over te plaatsen (school, zondagsschoolklas, …), omdat het ook daar een kwetsbaarheid voor pesterijen zal uitstralen. Als oplossing voor een gebrek aan zelfvertrouwen wordt vaak voorop gesteld dat het kind de omgeving met meer zelfvertrouwen tegemoet moet leren treden door aan assertiviteit te winnen.
Hoewel het zeker waar is dat het kind een zekerder houding aan moet nemen, en moet leren om met meer vertrouwen in zijn situatie te staan, vragen we ons toch af of de oplossing ligt in het ontwikkelen van meer zelfvertrouwen. De Bijbel associeert een krachtig optreden immers niet zozeer met een sterk ontwikkeld zelfvertrouwen, maar eerder met een sterk ontwikkeld godsvertrouwen: “Met U stoten wij onze tegenstanders neer, in uw naam vertreden wij wie tegen ons opstaan. Want niet op mijn boog vertrouw ik, en mijn zwaard verlost mij niet; maar Gij hebt ons verlost van onze tegenstanders en onze haters beschaamd gemaakt. In God roemen wij de ganse dag, uw naam zullen wij loven voor altoos. “ (Psalm 44:6-9)[4]. Het komt er dus op aan dat het gepeste kind in de praktijk leert wat het betekent om met Hem, in Hem en door Hem te wandelen, en hieruit zijn zekerheid leert putten. Voor veel kinderen die van nature weinig assertiviteit bezitten, kan dit een uitermate bevrijdende boodschap zijn: ze hoeven immers zelf niet persé sterk en assertief te worden, maar kunnen kracht putten uit de sterkte van God, die voor hen zorgt.[5]
Grenzen aanvaarden
Kinderen hebben grenzen nodig die met gezag gesteld en gehandhaafd worden. Grenzen geven veiligheid en geborgenheid, tenminste als ze eensgezind gesteld worden. Als de ouders het niet met elkaar eens zijn over de gestelde grenzen, of als ze de school niet steunen in de grenzen die daar gesteld worden, leert het kind om zich aan het gezag te onttrekken, en zijn eigen weg te gaan. Dit vormt een uitnodiging om ook de grens van het respect voor de ander niet te respecteren. Pestkoppen zijn dan ook vaak kinderen die niet geleerd hebben om grenzen te aanvaarden, maar wel geleerd hebben om hun eigen grenzen op te leggen.
Grenzen stellen
Daar waar pestkoppen moeite hebben met het aanvaarden van grenzen, hebben zondebokken doorgaans meer moeite met het stellen van grenzen. Vaak komen ze uit een zeer beschermde omgeving, waar alle grenzen voor hun gesteld werden, zodat ze niet geleerd hebben om een eigen gebied af te bakenen. Door kinderen systematisch af te schermen voor alle mogelijke situaties waarin ze gekwetst zouden kunnen worden, wordt hun de kans ontnomen om eigen grenzen te stellen en weerbaarheid te ontwikkelen. Op deze manier leggen ouders die vroeger zelf gepest geweest zijn vaak zelf, zij het met de beste bedoelingen, de basis voor de pesterijen waar ze hun kind zo graag willen voor behoeden.
Een kind dat gepest wordt moet “Nee” leren zeggen. Het moet leren om aan te geven dat het met respect behandeld wenst te worden, en kleinerende opmerkingen (“Ik ben geen teefje. Mijn naam is Eefje.”) of agressiviteit niet op prijs stelt (“Ik vind het vervelend dat je mijn pen afpakt. Geef hem terug!”) Het moet echter de kans krijgen om hierin zijn eigen stijl te ontwikkelen: anders komt het onecht over en zal het nog meer pesterijen aantrekken. Kinderen thuis influisteren wat ze moeten zeggen of hoe ze moeten reageren, heeft dus veelal een tegengesteld effect. Het is daarentegen wel zinvol om het kind eerlijk te confronteren met zijn eigen gedrag, en tot het inzicht te brengen dat het door zijn eigen gedrag de pesterijen misschien wel voor een deel zelf uitlokt.
Paulus reikt een gezond evenwicht tussen het aanvaarden en het stellen van grenzen: “Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Here, want dat is recht… En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren.” (Ef. 6:1-4)[6]
Conflict hanteren
We gaven reeds aan dat zowel de zondebok als de pestkop gewoonlijk vrij slecht conflicten kunnen hanteren. Meestal komt dit doordat ze dat in de opvoeding niet, of op een verkeerde manier geleerd hebben.
Het ligt voor de hand dat een kind dat thuis geobserveerd heeft dat wie scherpe woorden, en eventueel zelfs fysieke agressie gebruikt, elke keer zijn zin krijgt, zelf ook een stijl van conflictbeheersing zal gaan ontwikkelen waarin intimidatie en agressie een prominente plaats innemen. Als een kind thuis geleerd heeft dat degene die over de gevoeligheden van de ander walst (of ze zelfs uitbuit), steeds weer voordeel uit de situatie haalt, is het natuurlijk niet verwonderlijk dat het zelf ook maar weinig positieve aandacht voor de gevoeligheden van anderen zal opbrengen. Uit onderzoek bleek dat “ruziemakertjes meestal moeders hadden die zelf ook nogal dwingend waren naar hun kind(eren) toe. Als ouders dus het principe hanteren van ‘Je doet wat ik zeg en daarmee uit’, dan nemen kinderen dat gedrag blijkbaar vrij spontaan over.”[7]
Heeft een kind thuis echter nooit de kans gekregen om het verloop van een conflict te observeren (bv. omdat de ouders vinden dat ze hun onderlinge conflicten onder geen beding in het bijzijn van de kinderen mogen aangaan), dan zal het kind bij de eerste de beste confrontatie met een ander kind volkomen van de kaart zijn, en een weerloos slachtoffer gaan vormen voor de pestkop. Mogelijkerwijze leert het echter snel, en ontwikkelt het zich zelf ook binnen de kortste keren tot een bedreven pestkop.
De wet van de liefde
Het uitgangspunt waarin het functioneren van elke groep christenen geworteld hoort te zijn, is ‘de wet der liefde’. Als Jezus op een dag gevraagd wordt: “Meester, wat is het grote gebod in de wet?” dan is Zijn antwoord kernachtig en ondubbelzinnig: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod.” (Matt. 22:36-37). De reden voor dit antwoord ligt niet in het feit dat wij als mensen liefdevol zijn, of het waard zijn om liefde te ontvangen, maar wel in het feit dat God het initiatief genomen heeft om ons als eerste lief te hebben: “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden. Geliefden, indien God ons zo heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben.” (1 Joh 4:10-11).[8] Dit gegeven is zo belangrijk dat het precies deze onderlinge band van liefde is die ons onderscheidt van een groep ongelovigen, en ons daardoor, ook in moeilijke omstandigheden, herkenbaar maakt: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.” (Joh. 13:34-35).
De ander als beter beschouwen
Het spreekt vanzelf dat, wie zegt Christen te zijn, op deze ‘wet van de liefde’ aangesproken kan worden. “Indien er dan enig beroep op u gedaan mag worden in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, een in liefdebetoon, een van ziel, een in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen.” (Fil. 2:1-3). De vraag bij dit alles is niet of de ander ook inderdaad beter ís, maar wel of je bereid bent om hem te behandelen alsof hij beter zou zíjn… Zelfs als iemand scheel, dik, dom, of donker zou zijn, en daarbij ook nog zou stinken, roep de Schrift ons nog steeds op om hem als ‘uitnemender’ dan onszelf te beschouwen. Respect voor de naaste is immers niet geworteld in de prestaties van die naaste, maar in het feit dat Jezus zelf ons als uitnemender beschouwd heeft,[9] op een moment dat daar hoegenaamd geen reden toe was: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was…” (Fil. 2:5). Het zich eigen maken van deze gedachtegang vormt een deel van de oplossing voor zowel de pestkop als het slachtoffer: de pestkop wint erdoor aan respect, de zondebok aan weerbaarheid.
Om dit respect voor de ander op te kunnen brengen, zal het kind moeten leren dat ook de waarde van de ander niet ligt in wat hij doet, maar wel in wie hij is: het kind moet leren om de daden van de ander te bekritiseren, zonder hem daarbij als persoon te veroordelen.
De moeilijkheid hierbij is om deze boodschap te vertalen naar het kind toe, in een taal die het begrijpt, en met woorden en concepten die aangepast zijn aan zijn leeftijd.
De ander behandelen zoals je zelf wil behandeld worden
Kinderen weten doorgaans zeer goed hoe ze behandeld willen worden. Ze weten dat, als ze vragen om mee te spelen, ze niet uitgestoten willen worden. Ze vinden het verschrikkelijk als de pestkop eerst spuugt op dat stukje lekkere koek waar ze om gevraagd hebben, en ze het pas daarna met een ‘vrijgevig gebaar’ toegestopt krijgen. Daarom begrijpen kinderen perfect wat Jezus bedoelt wanneer hij zegt: “Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus…” (Matt. 7:7-12).[10]
De pestkop is gewoonlijk maar zeer beperkt om zich in te leven in de noden en de gevoelens van de ander: in de begeleidingsgesprekken kunnen deze woorden van Jezus als uitgangspunt gebruikt worden om te beginnen dit toch te leren. “Hoe zou jij je voelen als een groepje van drie sterkere jongens je aan de schoolpoort stonden op te wachten en je wanten zouden afpakken? Zou jij dat fijn vinden?” Sta de pestkop hierbij niet toe om het zijn pijlen op het slachtoffer te richten (“Hij moet ook maar niet zo stom doen!”), maar help hem om zijn eigen gevoelens onder woorden te brengen. Meer dan waarschijnlijk kan hij dit slechts zeer beperkt. Help hem in te zien dat anderen reageren op wat hij doet, maar daarom nog niet noodzakelijkerwijze op wat hij bedoelt: “Het is belangrijk om te laten zien hoe je je voelt én om er op te letten hoe de ander zich voelt, anders word je verkeerd begrepen door de andere kinderen, en ook door de volwassenen. Als je leert te laten zien wat je voelt, begrijpen de anderen je beter. Als je boos reageert, maar eigenlijk verdrietig bent omdat je vader een vriendin heeft, dan zal hij ook denken dat je boos bent. Op die manier krijg je alleen maar ruzie, en kan jij zelf je verdriet ook niet delen. Als je blij bent omdat je een cadeautje krijgt, maar je laat het niet zien, dan denkt de ander dat je niet blij bent.”
De pest-verantwoordelijke (of de ouder) kan in de begeleidingsgesprekken het kind weerbaarheid leren door het te helpen om de situatie te analyseren (“Wat deed de ander, wat voelde ik, wat deed ik, waarom deed ik zo, was mijn reactie een gepaste reactie…”). Op deze manier kan het kind gestuurd worden om zijn gedrag, indien nodig, te veranderen.
Zorg voor de zwakke
Gods liefde en zorg gaan uit naar hun die zwak zijn: “Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven; naar waarheid zal hij het recht openbaren.” (Jes. 41:3).[11] Hij wil dat er recht geschiedt aan degenen die onderdrukt worden en neemt leiders het onrecht dat ze de zwakken binnen een groep aandoen, zeer kwalijk: “Het vet eet gij, met de wol kleedt gij u, het gemeste slacht gij, maar de schapen weidt gij niet; zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij.” (Eze. 34:3-4). De pestkop, maar ook de groep, moeten leren om verantwoordelijkheid voor de zwakke te nemen en hem bescherming te bieden, in plaats van hem tot het voorwerp van zijn pesterijen te maken, of te laten zijn. Zij moet leren om, vanuit de boodschap van het evangelie, te investeren in het leven van een potentieel slachtoffer, dat bovendien zwakker is dan zij: “Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden. Alles doe ik ter wille van het evangelie, om er zelf ook deel aan te verkrijgen.” (1 Kor. 9:22-23). Daarmee treden zij in de voetstappen van zowel Jezus als Paulus.
Lijden hoort bij het leven
Vaak aanvaardt de pestkop echter de Schrift niet als richtsnoer voor zijn leven, en is hij dus ook niet aanspreekbaar op de Bijbelse waarheden. Hij kan dan alleen maar op algemeen menselijke waarden aangesproken worden. Wil hij hier geen gehoor aan geven, dan is de kans zeer groot dat het pesten gewoon door zal gaan. De grote vraag is dan hoe de zondebok die wel op Gods weg wil wandelen, zich op moet stellen.
Als algemeen principe in deze situatie geldt dat het slachtoffer er zich moet van weerhouden om te trachten met zondige middelen een goed doel tot stand te brengen. Het doel heiligt de middelen niet, zelfs niet als zou blijken dat die middelen een negatieve situatie zouden kunnen doen keren. Terug slaan helpt misschien wel, vooral als het slachtoffer zich eerder nooit verweerd heeft, maar is het daarom ook juist? God is perfect in staat om Zijn wil ten uitvoer te brengen, zonder de hulp van onze zondige middelen! De mogelijkheden voor de zondebok om zich te verdedigen, eindigen dus daar waar de zonde begint.
Petrus is duidelijk terzake: “Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. Want mag dat roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dat is genade bij God. Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden;… En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden. Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. Want ook Christus…” (1 Pet. 2:19-21; 3:13-18).
De redenering van Petrus gaat als volgt: voor wie Christus wil volgen, is lijden altijd een onderdeel van het leven. Als je moet lijden omdat je zelf verkeerd gedaan hebt, dan is dit lijden alleen maar het logische gevolg van je eigen handelen. Het is te verwachten en het is normaal. Als je jezelf echter juist gedraagt, en dan nog steeds (fysiek!) lijden te verduren krijgt, wordt de zaak helemaal anders. Je moet er voor zorgen om ook onder die extreem moeilijke omstandigheden Christus de juiste plaats in je leven te geven, en zorgen dat je voor alles wat je doet, in het licht van het evangelie verantwoording af kan leggen. Dat betekent dat je er soms zelf zal voor kiezen om lijden te (ver)dragen. Als je echter, omdat je Christus wil volgen, lijden verdraagt dat je niet verdiend hebt, dan is dat genade bij God. Je doet dan immers uit dankbaarheid voor God, datgene wat Christus ook voor jou gedaan heeft: lijden verdragen dat je niet verdiend hebt. Soms kan je lijden afwenden door je op een zondige manier te verdedigen, maar als je verkiest er voor kiest het lijden te verdragen omdat je niet wil zondigen, is geen negatieve ervaring. Doe je anders immers niet precies hetzelfde als degene die jou lijden berokkent? Petrus noemt deze vrijwillige keuze om lijden te verdragen ‘genade bij God’. Zorg er dus voor, zegt Petrus, dat, als je toch moet lijden, je dat dan doet zonder daarbij zelf in het kwade te vervallen. Daardoor zal je een getuige van Christus zijn ten opzichte van hun die je christelijke levenswandel belachelijk willen maken.
Uiteraard moet het bij dit alles voor het kind heel duidelijk zijn dat het lijden voortvloeit uit de keuze om Christus te volgen (vb. de ander behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden) om er op een goede manier mee om te gaan. Indien dit niet, of onvoldoende, duidelijk is, gaat het immers niet langer om een actieve keuze vóór het lijden, maar om een passief ondergaan ván het lijden.
Ouders proberen hun kinderen vaak voor lijden te beschermen met het goed bedoelde advies: “Bid maar tot God en Hij zal je wel beschermen. Vraag Hem maar om een engel te sturen, en dan zal die er voor zorgen dat je niets zal overkomen…” Zowel het onderricht van de Bijbel als de praktijk van het leven weerleggen deze redenering. De Schrift belooft inderdaad dat God alle dingen, of ze nu leuk of vervelend zijn, “doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” (Rom. 8:28), maar nergens staat dat een christen voor lijden behoed zal blijven. Meer zelfs, Jezus belooft dat discipelschap lijden met zich mee zal brengen: “Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen;” (Joh. 15:20).[12] De belofte: “Als je maar bidt, zal er je niets overkomen” is dus niet alleen strijdig met het Woord van God, maar er blijkt maar al te vaak ook in de praktijk niets van te kloppen! Misschien worden, ondanks het vurige gebed van de zondebok, de banden van zijn fiets toch weer doorgeprikt door diezelfde jongen uit de andere klas, zodat hij onder luid gehoon en met duizend angsten opnieuw te voet naar huis moet lopen. Waar was dan die engel toen het gebeurde? En waar was God? Lette God even niet op? Of is hij niet in mij geïnteresseerd? Of, erger nog, staat hij misschien aan de kant van de pestkop?
Het is daarom zinvoller om het kind (of een volwassene…) niet te beloven dat er hem niets ergs zal overkomen. Natuurlijk is het wel goed om te bidden voor bescherming, en mag het kind God vragen om een beschermer te sturen, maar dat betekent daarom nog niet dat er niets vervelends meer zal gebeuren! Het betekent wel dat het kind in elke omstandigheid zijn hoop op God mag stellen omdat Hij “verlost en zal verlossen” (2 Kor. 1:8-11).
Dit standpunt brengt consequenties voor ons pastoraal advies met zich mee:
Niet terug schelden
Vaak wordt kinderen geleerd: “Je mag geen lelijke dingen tegen andere kinderen zeggen, maar, als ze je uitschelden, bijt dan maar eens goed van je af!” of “Ik wil niet dat jij als eerste slaat, maar als ze jou slaan, geef dan maar een flinke mep terug!”
Afgezien van het gegeven dat geweld doorgaans nog meer geweld oproept, en een relationeel probleem maar zeer zelden door het gebruik van geweld opgelost kan worden, brengt een dergelijk standpunt het kind niets bij op het vlak van relatiebekwaamheid en conflictbeheer. Bovenstaand advies stimuleert het kind enkel om dezelfde middelen te gebruiken als de pestkop: respect afdwingen door angst en terreur. In zekere zin leert het de zondebok om zichzelf als pestkop te gedragen! Uiteindelijk doet hij, om pragmatische redenen, precies hetzelfde als datgene wat hij in zijn belager afkeurt!
Petrus roept de christen op om onder dergelijke omstandigheden in de voetstappen van Christus te treden en zich niet te verdedigen, maar de zaak bij God te leggen: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt;” (1 Pet. 2:21-23);
Paulus schrijft over de situaties waarin hijzelf met fysiek en verbaal geweld geconfronteerd werd: “Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar gij zijt verstandig in Christus; wij zijn zwak, maar gij zijt sterk; gij zijt in aanzien, maar wij zijn niet in ere. Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven; wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe.” (1 Kor. 4:10-13). Hij kiest er voor om te reageren op een manier die in de ogen van de wereld (en ook in de ogen van een deel van de Korintiërs!) dwaasheid is: hij kiest er voor om zich niet te verdedigen, maar zich als voetveeg te laten gebruiken. Betekent dit dat wij als christen voortdurend ieders voetveeg moeten zijn? Mogen we dan nooit voor onze rechten opkomen?
Voor Paulus betekent het dit in ieder geval niet. Er zijn omstandigheden waarin hij wel degelijk voor zijn rechten opkomt. Nadat hij in Filippi ten onrechte gegeseld en in de gevangenis geworpen is, en nadat God zelf door een machtig wonder ingegrepen heeft, willen de hoofdlieden de gebeurtenissen in de doofpot stoppen door hem in alle stilte uit de gevangenis te laten vertrekken. Paulus weigert dit echter pertinent en antwoordt: “Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn, zonder vorm van proces in het openbaar gegeseld en in de gevangenis gezet, en willen zij ons er nu ongemerkt uitzetten? Geen sprake van; laten zij zelf komen en ons eruit leiden.” (Hand. 16:37). Wanneer hij later op bevel van de hogepriester ten onrechte geslagen wordt, protesteert hij heftig, en ontkent het recht van de hogepriester om het bevel tot slaan te geven (Hand. 23:3). Wanneer er geen hierna recht geschiedt, beroept hij zich uiteindelijk op het allerhoogste menselijk gezag: het gezag van de keizer (Hand. 25:10-11).
Ook Paulus gaat er bij dit alles blijkbaar uit van het principe dat zijn mogelijkheden stoppen daar waar de zonde begint. Als het er om gaat om zichzelf te verdedigen, maakt Paulus het zijn tegenstanders zeker niet gemakkelijk, en beroept zich hiervoor op ieder geoorloofd middel dat hij tot zijn beschikking heeft. Hij neemt echter nooit het recht in eigen handen. Hij wordt nog liever als aller voetveeg en als het uitvaagsel der wereld behandeld! En hij roept ons op om hetzelfde te doen: “Ik vermaan u dus: volgt mijn voorbeeld.” (1 Kor. 4:16). Ons pastoraat aan de zondebok hoort, hoe moeilijk het ook is, deze oproep te weerspiegelen. Hij kan zich verzetten (de pestkop laten weten dat hij zijn gedrag niet op prijs stelt, de pleinwacht of de pest-verantwoordelijke inschakelen, beroep doen op de middengroep door het gezelschap van een ander kind op te zoeken, …), maar niet het recht in eigen handen nemen. De begeleidingsgesprekken zullen er in deze situatie op gericht zijn om het slachtoffer te helpen deze grens te onderscheiden, en zijn geoorloofd verzet te optimaliseren.
En Elisa dan…
“Vandaar ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop! Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen.” (2 Kon. 2:23-24)
Worden we in deze geschiedenis geconfronteerd met een Schriftuurlijke bewijsplaats dat het dan toch geoorloofd is om ‘terug te slaan’? Reageert Elisa hier zijn woede af op een stel kinderen die hem uitschelden voor ‘Kaalkop’, met het noodlottige gevolg dat er tweeënveertig het leven bij inschieten? Betekent dat dan dat het ook voor ons geoorloofd is om heftig terug te slaan wanneer we uitgescholden of gepest worden?
Eerst moeten we bedenken dat het altijd gevaarlijk is om uit een historisch gedeelte morele conclusies te trekken en die dan voor vandaag als bindend voor te stellen. Een historisch gedeelte is immers een momentopname van wat er op een bepaald moment in de geschiedenis plaatsvond, en draagt op zichzelf genomen geen waardeoordeel over het handelen van het hoofdpersonage in zich. Dus, zelfs als Elisa de knapen omwille van hun spot op een fatale manier in de naam van de Heer vervloekt zou hebben, dan hoeft dat nog niet te betekenen dat hij daar ook juist aan gedaan heeft.
De tekst hoeft echter helemaal niet te impliceren dat Elisa hen vervloekte omdat ze de spot dreven met zijn kaalhoofdigheid. Als profeet was hij immers een vertegenwoordiger van God zelf, en wie de spot dreef met zijn ambt, dreef daarom de spot met God zelf. Het ligt daarom meer voor de hand om te veronderstellen dat hij de spottende uitdaging “Kom op…” als een belediging aan het adres van God zelf heeft geïnterpreteerd, en zo heftig heeft gereageerd omdat Gods eer op het spel stond, veeleer dan zijn eigen eer.
Wij verkiezen deze interpretatie omdat die in lijn ligt met de belerende gedeeltes die handelen over ons reageren wanneer we bespot worden. In ieder geval verschaft dit gedeelte geen basis om te stellen dat heftig terug reageren bij pesterijen geoorloofd zou zijn.
Kwaad met goed vergelden
De reden waarom zowel Jezus als Paulus er voor kozen om zich niet met geweld te verdedigen, en waarom het ook ons niet toekomt om iemand terug te pakken, ligt in het feit dat God het recht op vergelding aan Zichzelf houdt: “Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen. Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.” (Rom. 19-21).[13]
Het is niet nodig onszelf te wreken, want God zegt dat Híj dat zal doen. Wij moeten God de ruimte laten, en ons niet op het terrein van de wraak en de vergelding begeven. Meer nog: wie zichzelf, op wat voor manier ook, wil wreken, of het hem aangedane kwaad wil vergelden, vervalt zelf in zonde omdat hij zich op het terrein van Gods verantwoordelijkheden begeeft, en daardoor zichzelf tot god maakt.
Onze verantwoordelijkheid als schepsel bestaat er in om vrede met elkaar na te streven. Uiteraard hebben we dat maar zeer gedeeltelijk in de hand (als de pestkop wil pesten, dan zal hij dat doen), maar dat neemt niet weg dat we zelf alles moeten doen wat binnen onze mogelijkheden ligt om de relatie te herstellen. Dit betekent dat, als het fout gaat in een relatie, de christen tot God zou moeten kunnen zeggen: “Heer, de relatie is misschien wel beschadigd (of verbroken), maar het lag niet aan mij!”
In plaats van kwaad met kwaad te vergelden, roept de Schrift ons dus op om het goede te doen voor degenen die het slechte met ons voorhebben (Luc 6:27), te bidden voor en te zegenen wie ons vervolgen (Matt. 5:44; Rom. 12: 14), te bidden voor wie ons slecht behandelen (Luc. 6:28) , het goede voor te hebben met alle mensen (Rom. 12:17). Als we alleen maar goed doen aan wie goed voor ons is, doen we immers niet meer dan de ongelovigen…
Pastoraat aan de zondebok moet er op gericht zijn de last van de pesterijen af te schudden door actief het goede voor de pestkop na te streven! Het moet er op gericht zijn om de zondebok zodanig te laten groeien in liefde en relatiebekwaamheid dat zijn doel niet langer is om de pestkop te vriend te houden (krijgen), maar veeleer om een vriend voor de pestkop te zijn! In plaats van op te komen voor zijn eigen rechten, moet hij leren om, in het besef dat God degene is die rechtvaardig oordeelt, de nood van zijn ‘vijand’ te zien, te begrijpen en er, voor zo ver het van hem afhangt, aan tegemoet te komen. Hij moet leren een vriend te zijn, in plaats van een vriend te zoeken! (bv. de pestkop van de groep isoleren door hem uit te nodigen om thuis te komen spelen. Om dit goed te laten verlopen moet er wel voldoende en tegelijk discreet toezicht van een volwassene bij zo’n spelnamiddag zijn). Hoe paradoxaal dit ook moge klinken, deze houding zal uiteindelijk een enorme bevrijding voor de zondebok betekenen.
Dit is geen gemakkelijk standpunt, omdat wij meestal geneigd zijn om lijden als negatief in te schatten, en dus ook te willen vermijden. Heel wat ouders proberen hun kinderen op alle mogelijke manieren voor lijden te behoeden. Kinderen moeten echter (net als vele volwassenen…) leren dat het leven moeilijk is, en dat christen zijn geen garantie met zich meebrengt dat iemand van lijden bespaard zal blijven. Ook kinderen die op God vertrouwen, worden gepest. Of misschien is het zelfs zo dat kinderen die op God vertrouwen nét iets meer kans lopen om gepest te worden, omdat ze geleerd hebben dat niet elk wapen aanvaardbaar is om mee te strijden, zelfs niet als dit wapen efficiënt zou blijken te zijn. De taak van de ouders bestaat er dus niet in om lijden uit het leven van hun kind weg te houden, maar veeleer hun aan de ene kant te beschermen voor lijden dat te zwaar zou wegen, terwijl ze aan de andere kant het kind leren om met lijden om te gaan op een manier die tot eer van God, en tot opbouw van het kind strekt. Laten we daarom onze kinderen voorhouden: “Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende.” (1 Pet. 3:17). Het is verantwoordelijkheid van de ouders, en de functie van het ondersteunende en begeleidingsgesprek om het kind enerzijds een kader te verschaffen waarbinnen het de pijn die dit lijden met zich meebrengt, kan uiten, en anderzijds een kader te creëren de zin van het lijden om Christus’ wil duidelijk gemaakt kan worden.
Vergeven
Vergeven houdt in dat degene die onrecht geleden heeft een beslissing neemt om met de aangerichte schade te leven, zonder de dader daar blijven verantwoordelijk voor te houden. Voor een kind dat gepest wordt, betekent dat de openheid om, mocht de gelegenheid zich voordoen, alsnog in een vriendschappelijke relatie met de pestkop te treden.
De reden waarom we geroepen worden om het onrecht dat een ander ons aandoet te vergeven, ligt in het feit God ons des te meer vergeven heeft. Een ander kan nooit zo ernstig of zo veelvuldig tegen ons zondigen, dan dat ieder van ons zelf tegenover God gezondigd heeft. Wanneer Petrus aan Jezus vraagt: “Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?” (Matt. 18:21), denkt hij een heel eind te gaan, omdat de Schriftgeleerden er van uitgingen dat drie keer vergeven voldoende was. Het antwoord van Jezus was dan ook uiterst shockerend: “Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.” (Matt. 18:22). Dat Jezus met ‘zeventig maal zevenmaal’ oneindig vaak bedoelt, blijkt duidelijk uit de gelijkenis die Hij ter verduidelijking aan zijn antwoord toevoegt:[14] wat God ieder van ons vergeven heeft verhoudt zich tot het onrecht dat een ander ons aangedaan heeft zoals tienduizend talenten zich verhouden tot honderd schellingen. Als we er daarbij van uitgaan dat één talent ongeveer 6.000 schellingen (denarii) vertegenwoordigt,[15] dan staan beide bedragen in een verhouding van één tot 600.000!
Wie niet vergeeft, laat toe dat zijn leven beheerst wordt door de zonde van de ander. Hij blijft de last van de zonde met zich meedragen, en wordt er blijvend door gehinderd. Dit gegeven is overduidelijk in het leven van de zondebok. Daarom is het belangrijk dat de zondebok inzicht krijgt in het bijbels onderricht betreffende vergeving, en zich dat ook eigen maakt. Indien hij het van zichzelf kan verkrijgen om zijn belager te vergeven, zal dit een belangrijke stap vormen in zijn eigen proces om zich los te maken uit de tirannie van de pestkop. Om te vermijden dat dit proces tot een holle klank wordt, moet het kind gestimuleerd worden om zijn gevoelens onder ogen te zien en op een gecontroleerde manier te uiten, maar tegelijk ook om zich niet door deze negatieve gevoelens tot negatief gedrag te laten (ver)leiden.
Zalig zijn de vredestichters
“Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.” (Matt. 5:9). Vredestichters zijn zij die de moed opbrengen om in een conflict tussen twee of meerdere partijen op een zodanige manier te handelen, dat het conflict opgelost wordt en de strijdende partijen in vrede met elkaar verder kunnen (vb. voor de pestkop: je fouten toegeven, excuus aanbieden; voor de zondebok: niet agressief terug reageren, maar vergevensgezind zijn; voor de middengroep: het pesten niet negeren, maar tussenbeide komen en het slachtoffer een plaats in de groep aanbieden). Vredestichters worden door Jezus “zalig” genoemd. Niet alleen brengt hun initiatief een positief resultaat teweeg in het leven van elk van de vijandige partijen, maar het brengt ook iets goeds tot stand in hun eigen leven.
De pestkop krijgt het een stuk moeilijker om zijn plannetjes ten uitvoer te brengen binnen een gezonde groepsdynamiek, waar ieder van de groepsleden zijn plaats op een correcte manier inneemt. In een dergelijke groep zullen sommigen hem immers direct op zijn gedrag aanspreken, en hem er op wijzen dat het pesten van de zwakke als negatief beschouwd wordt, en niet getolereerd wordt. Anderen zullen het dan weer voor de zondebok opnemen door een relatie met hem aan te gaan (isolement doorbreken), hem bemoedigend toe te spreken (bevestiging), bij hem te blijven (fysieke bescherming), het voor hem op te nemen (morele bescherming) of zelfs door hem er op te wijzen dat hij de pesterijen deels zelf uitlokt (confronteren).
Groepsleiders (zondagsschoolleiders, tiener- en jeugdleiders, leerkrachten) en ook ouders kunnen via een groepsgesprek de groep sensibiliseren en (bege)leiden op de weg van de vredestichter. In plaats van impulsief te reageren, moeten kinderen leren hoe conflicten zich ontwikkelen (“Soms gebeuren er dingen waar jij last van hebt, maar misschien heeft de ander soms ook wel eens last van jou.”) en hoe ze bijgelegd kunnen worden (“Draai er niet om heen als je het niet goed gedaan hebt. Zeg dat het je spijt, zonder smoesjes. Geef het gewoon toe, en kijk of je de fout kan herstellen. Blijf rustig, ook als de ander boos wordt: als je met z’n tweeën boos wordt, krijg je alleen maar meer ruzie.”).
En gij zijt opgeblazen?
Hoewel de groep natuurlijk niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de pesterijen op zich, kan ze wel degelijk aangesproken worden op de manier hoe ze omgaat met de pesterijen die binnen die groep gebeuren. Een gezonde groepsreactie vormt geen garantie dat de pesterijen ook inderdaad voorkomen zullen worden, of zullen stoppen, maar dat is ook niet waar het om gaat. Veel belangrijker dan het resultaat dat door de groepsdynamiek bereikt wordt, is het feit dat individuele groepsleden gezamenlijk hun verantwoordelijkheid opnemen en op die manier een gunstige invloed op het groepsgebeuren uitoefenen.
Wanneer de gemeente van Korinte geteisterd wordt door ernstige zonde, spreekt Paulus niet in eerste instantie vermanend tot de zondaar, maar pakt hij de hele groep hard aan: “En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen?… Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd.” (1 Kor. 5:1-8).
De verantwoordelijkheid van de groep strekt zich in dit geval niet enkel uit naar het bereiken van de zondaar, maar ook naar het zuiver houden van het hele groepsgebeuren. Een weinig zuurdeeg maakt immers het hele deeg zuur. Of, anders gezegd, één rotte appel bederft de hele mand. Het is zo dat een pestsfeer het klimaat van een klas of een groep grondig kunnen verzieken. Het is te eenvoudig om hierbij de volle verantwoordelijkheid voor dit gebeuren bij de pestkop te leggen, hoewel hij natuurlijk wel degelijk verantwoordelijk is voor zijn eigen, negatieve gedrag. Een groep die negativiteit binnen zijn grenzen tolereert, is mee verantwoordelijk voor de negativiteit binnen de groep.
Het gezag moet beschermen
Behalve de houding die de zondebok, de pestkop en de groep aannemen, is ook de manier waarop de leiding van een groep functioneert bepalend voor de kans die pesterijen krijgen om zich te ontwikkelen. Gezag dat het pestklimaat ontkent (“In onze zondagsschool wordt niet gepest.”) zal niet geneigd zijn om de pesterijen op te merken, en dus zeker niet om de nodige bescherming te bieden.
We stelden reeds dat gezag moet beschermen, maar niet mag overbeschermen. Deze bescherming van het gezag hoort uit te gaan naar elk van de andere partijen die in het pestgebeuren betrokken zijn: de zondebok moet beschermd worden tegen de pesterijen die hij moet ondergaan, de pestkop moet beschermd worden tegen zijn eigen onvermogen om zich constructief op te stellen, en de groep moet beschermd worden tegen de negatieve invloed die van de pesterijen uitgaat. Gezagsfiguren kunnen deze bescherming vorm geven door te beregelen, te luisteren en te sanctioneren.
Gezag beregelt
Een groep kan niet functioneren zonder afspraken. Afspraken krijgen concreet vorm in regels. Kinderen hebben deze regels misschien nog wel meer nodig dan volwassenen. Het is de taak van het gezag om deze regels vast te stellen, en er daarna ook voor te zorgen dat ze nageleefd worden. Aan de hand van de regels kunnen overtreders op hun gedrag aangesproken worden, “want wet doet zonde kennen” (Rom 3:20). Duidelijke regels brengen rust omdat iedereen weet waar hij zich aan te houden heeft: de pestkop weet hoe ver hij mag gaan en de zondebok weet waar hij op kan rekenen.
De regels kunnen practisch vorm krijgen in een ‘pest-contract’. Wanneer de kinderen op een goede manier betrokken worden in het opstellen van zo’n contract, wordt het iets van de hele groep, en zullen ze elkaar er ook aan houden.
Regels mogen echter niet betuttelend zijn: ze moeten bescherming bieden, maar tegelijk genoeg ruimte laten aan elk van de partijen om zich te profileren, en zelfstandige pogingen te ondernemen om de conflicten die onvermijdelijk hieruit voortvloeien, onderling op te lossen. Gezagsdragers moeten dus ook niet bij elk conflict gelijk ingrijpen. Het is veel beter de kinderen eerst de kans te geven om het probleem op hun eigen manier op te lossen, en pas sturing te geven wanneer duidelijk blijkt dat dit niet lukt. Op deze manier krijgen zowel de zondebok als de pestkop een kader aangereikt waarin ze, met vallen en opstaan, kunnen groeien tot volwassenheid.
Gezag luistert
Kinderen moeten met hun klachten bij de gezagsdragers terecht kunnen. Dat betekent dat gezagsdragers ook steeds bereid moeten zijn om naar deze klachten te luisteren. Het is dus van het allergrootste belang om de klacht van de zondebok (‘Meester, hij slaat mij!’), of het signaal van de groep (“Hij heeft gezegd dat ik het moest doen.”) ernstig te nemen. Wanneer dit niet gebeurt, wordt het gezag mede verantwoordelijk voor het feit dat de pestkop ongestoord verder zijn gang kan gaan. De pest-verantwoordelijke moet daarom bij alle kinderen als zodanig bekend zijn, en moet er hard aan werken om hun vertrouwen te winnen.
Gezagsdragers moeten niet alleen luisteren naar wat ze horen, maar ook, en misschien wel vooral, naar datgene wat ze niet horen: welke kinderen worden uitgesloten, wie raakt steeds op onverklaarbare wijze zijn spulletjes kwijt, waar komen al die blauwe plekken en schaafwonden toch steeds vandaan,…
Vooral bij kleine kinderen is het nodig om als ouders de gezagsdragers van de groep in te lichten over datgene wat er aan de hand is (blauwe plekken, een kind wordt uitgestoten, scheldpartijen, intimidatie, …), en hun zo de kans te geven om de groep, bijvoorbeeld door middel van een groepsgesprek, bij te sturen. Hoe ouder de kinderen echter worden, hoe minder effect dit soort bescherming zal hebben, totdat het, op een bepaald moment zelfs een tegengesteld effect zal gaan krijgen: indien het in de groep bekend wordt dat het kind niet in staat blijkt te zijn om zijn eigen boontjes te doppen, maar de hulp nodig heeft van een gezagsfiguur (papa, mama, leraar,…) wordt dat op zijn beurt weer aanleiding voor nieuwe pesterijen. Luisteren moet dus met de nodige voorzichtigheid gebeuren, zonder het slachtoffer nog verder te stigmatiseren (bv. hem vragen om na de les even te blijven om het bord af te vegen, en intussen een praatje met hem maken).
Gezag grijpt in
Tenslotte hoort het bij de verantwoordelijkheden van de gezagsdragers om, indien nodig, in te grijpen: “Tuchtig uw zoon, en hij zal u rust bereiden en u vreugde verschaffen.” (Spr. 29:17). Tuchtiging is er steeds op gericht om de overtreder te behoeden voor een heilloze weg, en hem te leiden op de weg die tot vrucht leidt. De overtreder moet daarom, wanneer de gezagsdrager ingrijpt, zelf begrijpen dat hij verkeerd gehandeld heeft, en het verband zien tussen het vergrijp en de tuchtiging.
Geïntegreerde aanpak
We begonnen met te stellen dat een pestklimaat niet alleen maar het probleem van de pestkop of van de zondebok is, maar veeleer het gevolg van het gebrekkig functioneren van de hele groep. In een groep waar een pestsfeer heerst, is ieder groepslid mee verantwoordelijk, inclusief de groepsleiding. Wanneer een kind zich ontwikkelt tot een pestkop of een zondebok, heeft dit deels te maken met het kind, maar deels ook met de hele groep, inclusief de ouders.
Een pestklimaat ontstaat doordat één of meerdere onderdelen van een groep de verantwoordelijkheid die God hun gegeven heeft niet, of slechts ten dele oppakken, en daardoor hun plaats in de groep niet, of slechts ten dele innemen. Hoe meer groepsleden de fout ingaan, en hoe ernstiger hun falen, des te moeilijker zal het zijn om het pestklimaat te keren. Omdat elk groepslid hiermee te maken heeft, is het dan ook niet zinvol om alleen maar de pestkop te benaderen, of alleen maar te proberen de zondebok wat meer assertiviteit en vaardigheden bij te brengen. Een pestsfeer vraagt om een geïntegreerde aanpak waarbij elk groepslid bewust gemaakt wordt van zijn door God gegeven plaats binnen de groep, en geholpen wordt om de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt op te nemen.
Is dat wel realistisch?
Is het wel realistisch om dit van kinderen te verwachten? Is dat niet te hoog gegrepen? Is dat allemaal niet te moeilijk voor kinderen? Zijn bovenstaande principes niet enkel van toepassing op volwassenen, omdat kinderen nog niet in staat zijn om ze toe te passen?
Inderdaad, de hierboven beschreven aanpak van het pestprobleem is hoog gegrepen. Het is juist dat de aangereikte oplossingen niet gemakkelijk zijn voor kinderen. Ze zijn dat echter ook niet voor volwassenen. Het zou zelfs kunnen dat volwassenen het nog moeilijker hebben dan kinderen om zich in te passen binnen de Bijbelse richtlijnen, omdat zij veel sterker dan kinderen vastzitten in allerlei vastgeroeste patronen.
Geeft Jezus zelf niet aan dat kinderen flexibeler zijn in het volgen van Gods weg dan volwassenen, wanneer hij zegt: “Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen.” (Mat. 18:3-4). Als volwassenen vinden we onszelf immers zo belangrijk omdat we denken dat we het zelf wel allemaal op een rijtje hebben, en het is precies datgene wat ons ervan weerhoudt om te doen, of zelfs maar te zien, wat God van ons vraagt. Daarom moeten wij, volwassenen, worden als de kinderen, die zonder enige pretentie aanvaarden dat er gezag boven hun staat, en doen wat dat gezag van ons vraagt. Jezus gaat er niet van uit dat het wandelen op Gods weg te moeilijk is voor kinderen. Hij lijkt er veeleer van uit te gaan dat het te moeilijk is voor volwassenen…
Conclusie
Pesten los je niet op door er in algemene bewoordingen over te praten, niet door structuren in groepen te veranderen, en zelfs niet door kinderen allerlei vaardigheden bij te brengen. Het pestprobleem kan enkel diepgaand en zinvol aangepakt worden vanuit de liefde van God die in een veranderd hart is uitgestort: “Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God!” (1 Joh. 4:7)
Eindnoten
[1] Met dank aan Jan Boon, Anne XXX, Judith XXX en Miranda XXX voor hun constructief kritische lezing van, en waardevolle suggesties bij het tot stand komen van dit gedeelte.
[2] Voor een meer uitgebreide behandeling van het thema ‘Zelfaanvaarding’, zie: J. DE VRIESE, W. BARRETT en D. LEMMENS, Actuele Problemen in het Licht van de Bijbel, CPC, Heverlee, 1988, p. 41-57. Dit hoofdstuk is ook op cassette verkrijgbaar bij het CPC.
[3] Voor een meer uitgebreide behandeling van het thema ‘Zelfvertrouwen’, zie: Dirk LEMMENS, “Zelfvertrouwen”, in: Tijdschrift voor Pastorale Counseling, 2° kwartaal 1990, nr. 6, p. 4-9. Dit artikel is ook als cassette verkrijgbaar bij het CPC.
[4] Zie o.a. ook Ps. 125:1; Spr. 3:5-8.
[5] Zie o.a. Ps. 321:2-25; 139:5; Matt. 28:20; 1 Kor. 10:13.
[6] Zie ook Kol. 3:20-21.
[7] Gie DEBOUTTE, Pesten gedaan ermee!, Jeugd & Vrede, Brussel, 1995, p. 105.
[8] Zie ook Rom. 5:5.
[9] Zie ook Rom. 5:1-11.
[10] Zie ook Luc. 7:32.
[11] Zie ook Mat 12:20.
[12] Zie ook Luc 21:12; Matt. 10:34-36
[13] Zie ook Deut. 32:35 en Heb. 10:30
[14] Matt. 18:23-35.
[15] A.F. Walls, Money, in The New BIBLE Bible Dictionary, IVP, Leicester, 1978, p. 840-841.
[16] Aangepast overgenomen uit: Veerle STEVENS en Paulette VAN OOST, Pesten op school, Een actieprogramma, Garant, Leuven/Apeldoorn, 1996, p. 59-60.
PEST-CONTRACT
Een gedragscode tegen pesten.[16]
We spreken met elkaar af om onze zondagsschool ‘pestvrij’ te houden, omdat we met elkaar willen omgaan zoals Jezus dat ook met ons doet.
Als je zelf pest:
- zal elke volwassene die dat ziet je hier op aanspreken én de pest-verantwoordelijke inlichten
- zal er elke keer een herstelgesprek met de pest-verantwoordelijke volgen
- wordt er altijd van je verwacht dat je, voor zo ver dat nog mogelijk is, datgene wat door het pesten kapot gemaakt is (relaties zowel als materiële dingen) weer herstelt. Hoe dat moet, wordt in het herstelgesprek afgesproken
- materiële schade moet steeds financieel vergoed worden, indien mogelijk vanuit je eigen spaarcenten
- bij materiële schade worden je ouders steeds ingelicht
- bij herhaaldelijke schade aan relaties worden je ouders ook ingelicht
- mee pesten is even erg als het voortouw te nemen. Ook voor iedereen die mee pest, volgt een herstelgesprek
- wanneer blijkt dat het pesten niet vermindert, heb je jezelf duidelijk niet onder controle, en volgen er één of meerdere begeleidingsgesprekken
- ouders worden steeds op de hoogte gesteld van de beslissing om tot begeleidingsgesprekken over te gaan
Als iemand je nodig heeft om mee te pesten:
- durf uit te komen voor je eigen mening, en laat je niet gebruiken door de pestkop om mee te doen. Je kan de pestkop in de grotere groep betrekken door hem voor te stellen iets anders te gaan doen (voetballen, vertellen waar je op school mee bezig bent, …)
Als je zelf iets aan pesten wil (durft) doen:
- vertel je vrienden je mening over wat er gebeurt, of gebeurd is. Als je pesten flauw vindt, zeg dan dat je niet begrijpt wat daar nu zo plezierig aan is.
- laat de pestkop duidelijk je afkeuring merken. Vertel hem wat je er van vindt.
- zeg ook tegen de leerlingen die mee pesten wat je er van vindt: doordat ze niet durven weigeren of hun afkeuring laten merken, maken zij het pesten mogelijk
- vecht of scheld nooit terug. Maak je niet schuldig aan dezelfde dingen die de pestkop ook doet.
- ga na een pestvoorval naar het gepeste kind toe, en laat hem/haar niet alleen
- vertel de zondebok dat het pesten jou ook hoog zit, en dat je het er niet mee eens bent
- indien iets ernstigs is voorgevallen, spreek dan af wie van beiden naar de pest-verantwoordelijke zal gaan. Je kan natuurlijk ook samen gaan.
- gepeste kinderen denken vaan dat niemand hen nog graag heeft. Natuurlijk is dat niet zo. Laat dat zien door het gepest kind in de groep op te nemen, en hem/haar uit te nodigen om mee te doen met de groep