Zes stellingen over een theologie van het lijden
Auteur: John Piper
Bron: www.metamorfosemagazine.org
Er zijn zes stellingen die mijn theologie over ziekte op een rij zetten. In Romeinen 8:18-28 zijn ten minste de zaadjes van elk van die stellingen te vinden. Laat ons de tekst lezen:
“Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe. En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. Immers, wat iemand ziet, waarom zou hij dat nog hopen. Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.
En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit.
En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.” (HSV)
1. De hele schepping is aan zinloosheid onderworpen
Mijn eerste stelling is deze: de tijd waar wij in leven, die zich uitstrekt vanaf de val van de mens in de zonde tot de tweede komst van Christus, is een tijd waarin de schepping, met inbegrip van onze lichamen, “aan de zinloosheid zijn onderworpen” en “aan de slavernij van het verderf”. Vers 21: “Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen.” Vers 21: “De schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf.” De reden dat wij weten dat dit ook op onze lichamen slaat, staat in vers 23: “Ook wij zelf [christenen] zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.” Onze lichamen zijn een onderdeel van de schepping en hebben deel aan de zinloosheid en het verderf waar de schepping aan onderworpen is.
Wie is het die in vers 20 de schepping aan vruchteloosheid en slavernij van het verderf heeft onderworpen? Het is God. De enige andere kandidaten om te overwegen zouden de satan zijn of de mens zelf. Misschien bedoelde Paulus dat de satan, door de mens in de zonde te brengen, of misschien de mens, door te kiezen God ongehoorzaam te zijn. Misschien wordt naar één van beiden verwezen als degene die de schepping aan de zinloosheid onderwierp. Maar noch de satan, noch de mens kan bedoeld zijn, omwille van de woorden “in de hoop” op het einde van vers 20. Dit kleine zinnetje, onderworpen “in de hoop”, geeft het plan of het doel weer van degene die de schepping aan de zinloosheid onderwierp. Het was noch de intentie van de mens, noch van de satan, om verderf in de wereld te brengen met als doel dat de hoop op redding in het hart van de mens aangewakkerd zou worden en dat op een dag “de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God” helderder zou schijnen. Slechts één persoon kon de schepping met dat plan en doel aan de zinloosheid onderwerpen, namelijk de rechtvaardige en liefdevolle Schepper.
Daarom besluit ik dat de wereld onder een juridische straf op de rebellie en de zonde van de mens van God staat – een straf van universele zinloosheid en verderf. Niemand is uitgezonderd, zelfs niet de kostbare kinderen van God.
Waarschijnlijk verwijzen de zinloosheid en het verderf waar Paulus over spreekt zowel naar de geestelijke als de lichamelijke ondergang. Enerzijds is de mens, in zijn gevallen staat, een slaaf van een gebrekkige waarneming, verkeerd begrepen doelen, dwaze blunders en geestelijke gevoelloosheid. Anderzijds zijn er overstromingen, hongersnoden, vulkanen, aardbevingen, golven, plagen, slangenbeten, auto-ongelukken, vliegtuigcrashes, astma, allergieën, en een gewone verkoudheid, die allemaal het menselijk lichaam verscheuren en aantasten met pijn. Ze doen de mens – alle mensen – wederkeren tot stof.
Zolang wij in het lichaam zijn, zijn we slaven van het verderf. Paulus zegt hetzelfde op een andere plaats. In 2 Korintiërs 4:16 zegt hij: “Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel, ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd.” Het woord dat Paulus gebruikt voor ‘vergaat’ of ‘verderf’ is hetzelfde zoals gebruikt in Lukas 12:33, waar Jezus zegt dat we er moeten voor zorgen dat onze schat in de hemelen is “waar de dief niet bij komt en die door de mot niet aangetast wordt.” Net zoals een jas in een warme, donkere kast door de mot wordt gegeten en vernield, zo zullen onze lichamen in deze gevallen wereld op een of andere wijze vernield worden. Want zolang deze tijd duurt, is de hele schepping aan de zinloosheid en de slavernij van het verderf onderworpen. Dat is mijn eerste stelling.
2. Er komt een tijd van bevrijding en verlossing
Mijn tweede stelling is deze: er komt een tijd dat alle kinderen van God, die tot het einde in geloof hebben volhard, bevrijd zullen worden van alle zinloosheid en verderf, geestelijk en lichamelijk. Volgens vers 21 is de hoop, waar God de schepping aan onderwierp, dat op een dag “ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.” En vers 23 zegt “Ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.” Dat is nog niet gebeurd. Wij wachten. Maar het zal gebeuren. “Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam…” (Filippensen 3:20-21). “…in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden” (1 Korintiërs 15:52). “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan” (Openbaring 21:4).
Er komt een dag dat elke kruk bewerkt zal worden en elke rolstoel gesmolten zal worden tot medailles van verlossing. En alle mensen in ons midden met een handicap, zullen met radslagen door het Koninkrijk der Hemelen bewegen. Maar nog niet. Nog niet. Wij zuchten, wachtend op de verlossing van onze lichamen. Maar de dag komt. Dat is mijn tweede stelling.
3. Christus kocht, demonstreerde en gaf een voorsmaak
Ten derde, kwam Jezus Christus en stierf Hij om onze verlossing te kopen, om het karakter van die verlossing te demonstreren, zowel geestelijk als lichamelijk, en ons er een voorsmaak van te geven. Hij kocht onze verlossing, demonstreerde het karakter ervan en gaf er ons een voorsmaak van. Luister alstublieft zorgvuldig, want deze waarheid wordt door vele tegenwoordige genezers verdraait.
De profeet Jesaja voorspelde in Jesaja 53:5-6 het werk van Christus als volgt (een tekst die Petrus toepast op christenen in 1 Petrus 2:24-25):
“Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen. Want u was als dwalende schapen; maar u bent nu bekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen.”
De zegen van vergeving en de zegen van lichamelijke genezing werden gekocht door Christus, toen hij voor ons stierf aan het kruis. Allen die hun leven aan Hem geven, ontvangen deze twee baten. Maar wanneer? Dat is de vraag voor vandaag. Wanneer zullen wij genezen zijn? Wanneer zullen onze lichamen niet langer slaaf zijn van het verderf?
De bediening van Jezus was een bediening van genezing en vergeving. Hij zei tot de discipelen van Johannes de Doper: “En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd; en zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.“ Aanstoot? Waarom zou iemand aanstoot nemen aan iemand die de doden optrekt en het langverwachte koninkrijk brengt? Simpel – Hij werkte slechts ongeveer drie mensen op. Hij liet honderden in de graven rondom hem. Waarom? Omdat niet genoeg familieleden geloof hadden? O nee! Wanneer Jezus de zoon van de weduwe opwekte in Lukas 7:13-14, wist ze niet wie Hij was. Het was niet omwille van haar geloof. Er staat alleen dat Hij “innerlijk met ontferming bewogen over haar” was. Wat dan verder? Was hij niet bewogen met al de anderen rouwenden in Israël?
Het antwoord op de vraag, waarom Jezus niet alle doden opwekte, tegengesteld aan de joodse verwachting, is dat de eerste komst van de Messias niet de voleinding en volledige verlossing van deze gevallen tijd was. De eerste komst was veeleer het kopen van deze voleinding, illustreert het karakter ervan, en brengt een voorsmaak ervan aan de mensen voor wie het is. Daarom wekte Jezus enkelen op uit de dood, om te illustreren dat Hij die macht heeft en dat Hij op een dag terug zal komen en die zal uitoefenen voor heel Zijn volk. En Hij genas de zieken om te illustreren hoe het in Zijn uiteindelijk Koninkrijk zal zijn. Er zal geen verdriet of pijn meer zijn.
Maar we hebben de voorsmaak van onze verlossing nu, in deze tijd. We kunnen in zekere mate zelfs nu van de voordelen, gekocht door het kruis, genieten. God kan de zieken genezen als antwoord op onze gebeden. Hij doet dat ook. Maar niet altijd. De tegenwoordige mirakelverkopers, die garanderen dat Jezus wil dat je nu gezond bent, en schuld na schuld op de rug van Gods volk leggen door te stellen dat ongeloof het enige is wat tussen hen en gezondheid staat, hebben gefaald om de aard van Gods bedoeling in deze gevallen tijd te begrijpen. Ze hebben de diepte van de zonde en het cruciale van Gods reinigende tuchtiging en de waarde van geloof door het lijden heen geminimaliseerd. Ze zijn schuldig aan pogingen om in deze tijd te forceren wat God bewaard heeft voor de volgende.
Let op de gedachtegang in Romeinen 8:23-24: “En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. Want in de hoop zijn wij zalig geworden…” Omdat Christus onze verlossing heeft gekocht, ontvingen de gelovigen reeds de heilige Geest. Dit is als een voorafbetaling van onze volledige verlossing, maar het zijn alleen de eerste vruchten, een voorsmaak. En wanneer Paulus benadrukt dat wij, zelfs wij zelf, die deze Geest hebben, zuchtend wachten op de verlossing van onze lichamen, dan is het duidelijk dat hij waarschuwt tegen de valse gevolgtrekking dat, omdat wij behouden zijn, ons zuchten met onze aan verval onderhevig lichamen voorbij is. Zo gaat hij verder met in vers 24 te zeggen: “Want in de hoop zijn wij zalig geworden.” Onze verlossing is niet tot een einde gebracht, ze is slechts begonnen. We zijn slechts in de hoop verlost. Dit is op moreel gebied waar. Paulus zegt in Galaten 5:5: “Want wij verwachten door de Geest, uit het geloof, de gerechtigheid waarop wij hopen.” En het is op lichamelijke gebied waar. Wij wachten op de verlossing van onze lichamen. Christus heeft die verlossing gekocht, demonstreerde haar lichamelijke werkelijkheid in Zijn genezingsbediening en gaf er ons een voorsmaak van door in onze tijd veel mensen genezen, maar sommigen heel langzaam, sommigen slechts gedeeltelijk en sommigen helemaal niet. Dat is mijn derde stelling.
4. God controleert alle lijden ten goede voor Zijn volk
Ten vierde, God maakt uit wie ziek wordt en wie geneest. Al Zijn besluiten zijn voor het goede van Zijn kinderen, zelfs als die heel pijnlijk en langdurend zijn. Het was God die de schepping aan zinloosheid en verderf onderwierp. Hij is degene die ze opnieuw kan bevrijden. In Exodus 4:11 zei God tot Mozes, toen hij weigerde om met de farao te gaan spreken: “Wie heeft de mens een mond gegeven? Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE?” Achter elke ziekte staat uiteindelijk de soevereine hand van God. God zegt in Deuteronomium 32:39: “Zie nu in dat Ik, Ik Die ben, er is geen God naast Mij. Ík dood en Ik maak levend, Ik verwond en Ík genees en er is niemand die uit Mijn hand redt!”
Maar wat dan met de satan? Is hij niet de grote vijand van onze heelheid? Valt hij ons niet moreel en lichamelijk aan? Was het niet de satan die Job teisterde? Ja, dat was zo. Maar satan heeft geen macht, behalve deze die hem door God is toegewezen. Hij is een vijand aan de ketting. Voor de schrijver van het boek Job was het niet verkeerd om te zeggen dat de zweren, die de satan veroorzaakte, door God gezonden waren. In Job 2:7 lezen we bijvoorbeeld: “Toen ging de satan weg van het aangezicht van de HEERE en hij trof Job met vreselijke zweren, van zijn voetzool af tot aan zijn schedel.” Nadat de vrouw van Job hem aanraadt God te vervloeken en te sterven, zegt Job: “Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen?” En om te voorkomen dat we zouden denken dat Job zich vergiste in het aan God toeschrijven van de zweren, waar de satan hem mee teisterde, voegt de schrijver in vers 10 toe: “In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.” Het is met andere woorden geen zonde om zelfs achter een ziekte waarvan de satan de meer directe oorzaak kan zijn, de soevereine hand van God te herkennen.
De satan mag dan sluw zijn, maar in sommige dingen is hij dwaas, omdat hij er niet in slaagt in te zien dat al zijn inspanningen, om de godvruchtigen te beroven, door Gods voorzienigheid gewoon omgedraaid worden in gelegenheden voor reiniging en versterking van het geloof. Gods doel voor Zijn volk in deze tijd, is niet allereerst het van ziekte en pijn te bevrijden, maar ons te reinigen van alle overblijfselen van zonde en ons er toe aan te zetten om in onze zwakheid Hem als onze enige hoop aan te hangen.
“…Mijn zoon, acht de bestraffing van de Heere niet gering en bezwijk niet, als u door Hem terechtgewezen wordt. Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt… maar Hij doet dat tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. En elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid.” (Hebreeën 12: 5-6, 10-11)
Elke beproeving die de kinderen van God overkomt, zowel door vervolging als ziekte, is door God bedoeld om onze heiliging te vermeerderen, door ons ertoe aan te zetten om meer te vertrouwen op God, die de doden opwekt (2 Korinthe 1:9). Indien wij in onze ziekte boos worden op God, verwerpen wij Zijn liefde. Want Hij tuchtigt Zijn kinderen altijd in liefde. Het is voor ons goed dat we moeten leren om er een rijke geloofsles uit te trekken. Dan zullen we met de psalmist zeggen: “Het is goed voor mij dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw verordeningen zou leren… Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn en dat U mij in Uw trouw verdrukt hebt” (Psalm 119, 71, 75). Dit is mijn vierde stelling: God maakt uit uiteindelijk wie ziek wordt en wie gezond wordt en al Zijn besluiten zijn voor het welzijn van Zijn kinderen, zelfs als de pijn groot is en de ziekte langdurig. Want zoals het laatste vers van onze tekst, Romeinen 8:28, zegt: “En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.”
5. Wij moeten bidden voor genezingskracht en ondersteunende genade
De vijfde stelling is dat we daarom moeten bidden om Gods hulp, zowel om te genezen als om het geloof te versterken terwijl we niet genezen zijn. Het past dat een kind zijn vader verlichting in de moeilijkheden vraagt. En het past dat een liefdevolle Vader Zijn kind uitsluitend het beste geeft. En dat doet Hij altijd: soms in genezing nu, soms niet. Maar altijd, altijd wat het beste voor ons is
Maar indien het soms het beste voor ons is om nu niet genezen te worden, hoe weten we dan wat we moeten bidden? Hoe weten we wanneer we moeten stoppen met genezing te vragen en dat we alleen genade moeten vragen om Zijn goedheid te vertrouwen? Paulus werd in zijn eigen ervaring met dit probleem geconfronteerd. Bedenk uit 2 Korintiërs 12:7-10 dat Paulus, niet anders dan Job, een doorn in het vlees kreeg, die hij een “ engel van de satan” noemde. We weten niet welk soort pijn of ziekte uit was, maar hij zegt dat hij drie keer bad dat het weggenomen zou worden. Maar toen gaf God hem de zekerheid dat, alhoewel Hij hem niet zou genezen, Zijn genade genoeg zou zijn en dat Zijn kracht zichtbaar zou worden, niet in genezing, maar in de trouwe dienst van Paulus door zijn lijden heen.
Ik denk dat Paulus, in onze tekst van Romeinen 8:26-27, over hetzelfde probleem spreekt. Terwijl we wachten op de verlossing van onze lichamen, “komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit.” Soms is schreeuwen om hulp het enige wat we kunnen doen, omdat we niet weten in welke vorm de hulp zou moeten komen. De Geest van God neemt onze struikelende, onzekere uitdrukkingen van nood en brengt ze voor God, in een vorm die in overeenstemming is met Gods intenties. En God antwoordt genadig en komt tegemoet aan onze noden. Niet altijd zoals we het eerst hadden gehoopt, maar altijd voor ons goed.
Laat ons dan niet trots zijn en op afstand staan terwijl we stoïcijns dragen wat het lot ons bracht. Laat ons eerder in gebed naar onze Vader rennen en in tijden van nood pleiten voor hulp. Dat is mijn vijfde stelling.
6. Wij moeten altijd vertrouwen in de macht en de goedheid van God
Ten zesde, en de laatste, moet we altijd in de liefde en de kracht van God vertrouwen, zelfs in het donkerste uur van lijden. Wat mij het meest verontrust bij hen die zeggen dat christenen altijd wonderlijk genezen zouden moeten worden, is dat ze de indruk wekken dat de kwaliteit van het geloof alleen gemeten kan worden aan of er een wonder van lichamelijke genezing plaatsvindt. En dit terwijl je in het grootste deel van het Nieuwe Testament de indruk krijgt, dat de kwaliteit van ons geloof weerspiegeld wordt in de blijdschap en het vertrouwen dat we in God vertrouwen door het lijden heen.
Het grote hoofdstuk over geloof in de Bijbel is Hebreeën 11. Het begint met: “Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.” Wat in dit hoofdstuk echter vaak over het hoofd wordt gezien, zijn de laatste acht verzen, waar we een evenwichtig beeld krijgen van het geloof als datgene wat zich aan God vastklampt voor redding uit het lijden en als datgene wat zich aan God vastklampt voor vrede en hoop in het lijden. Vers 33: “Zij hebben door het geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid in praktijk gebracht, beloften verkregen, muilen van leeuwen gesloten. Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de scherpte van het zwaard ontkomen, zij hebben in zwakheid kracht ontvangen, zij zijn machtig geworden in de oorlog, legers van vreemden hebben zij op de vlucht gejaagd. Vrouwen hebben hun doden teruggekregen door opstanding uit de dood.”
Indien we hier stopten met lezen over hoe de kwaliteit van het geloof zich manifesteert, zou ons concept ervan zeer verdraaid zijn, omdat het hier klinkt alsof het geloof in dit leven altijd wint. Hier vindt een verschuiving plaats en ontdekken we dat geloof ook de macht is om ons leven te verliezen: “Maar anderen zijn gefolterd en namen de aangeboden verlossing niet aan, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs boeien en gevangenis. Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde… hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben…”
De heerlijkheid van God wordt openbaar wanneer Hij geneest en wanneer Hij een zachte Geest van hoop en vrede geeft aan de persoon die Hij niet geneest. Ook dat is een wonder van genade! O, waren we maar een volk onder hetwelke God vaak onze ziekten geneest, maar er altijd de oorzaak van is vol van blijdschap en vrede te zijn terwijl onze ziekten blijven. Indien wij een nederig kinderlijk volk zijn, dat in onze nood tot God roept en op Zijn beloften vertrouwt, zal de Heilige Geest ons helpen en zal God onze gemeenten met elke mogelijke zegening zegenen. Hij zal, zoals de tekst zegt, alles laten meewerken voor ons goed.
Dat is in een notendop mijn theologie van ziekte. Ten eerste, is in deze tijd de ganse schepping, met inbegrip van onze lichamen, aan de zinloosheid onderworpen en slaaf van het verderf. Ten tweede, komt er een nieuwe tijd, wanneer allen die in geloof volharden tot het einde, bevrijd zullen worden van alle pijn en ziekte. Ten derde, kwam Jezus Christus en stierf Hij om onze verlossing te kopen, zowel het geestelijk als lichamelijk karakter ervan te demonstreren, en er ons nu een voorsmaak van te geven. Ten vierde, maakt God uit wie ziek wordt en wie gezond wordt, en al Zijn besluiten zijn voor het welzijn van Zijn kinderen, zelfs als die pijnlijk zijn. Ten vijfde, moeten we om Gods hulp bidden, zowel om te genezen als om ons geloof te versterken terwijl we niet genezen, en moeten we afhankelijk zijn van het gebed van de Heilige Geest wanneer wij niet weten wat we moeten bidden. Tenslotte, moeten we altijd vertrouwen in de macht en de liefde van God, zelfs in het donkerste uur van het lijden.
O, dat we een vergadering van gelovigen mochten zijn, die uit de bodem van ons hart het geloof van Joni Eareckson, na een lange strijd met verlamming en depressie, laten weerklinken. Zij schreef op het einde van haar boek: “Het meisje dat emotioneel radeloos werd en dat bij elke nieuwe omstandigheid wankelde, is nu volwassen geworden, een vrouw die geleerd heeft om op de soevereiniteit van God te vertrouwen” (Joni, p. 190).
Met toestemming vertaald uit John Piper, Christ and cancer. © Desiring God. Website: www.desiringGod.org. Email: .