Om een andere reden dan hoererij

Auteur: Jakob van Bruggen
Bron: www.metamorfosemagazine.org

Dr. Jakob van Bruggen toont aan dat de uizonderingsclausule in Matth. 19:9 niet opgevat moet worden als een positieve uitspraak over echtscheiding bij overspel en over een tweede huwelijk in zulke gevallen. De Schrift legt niet nadruk op de toestemming tot scheiden of hertrouwen, maar biedt een pleidooi voor het huwelijk.

Inleiding

Meer dan eens heeft de Heiland zich uitgesproken tégen de scheidbrief. En dit in afwijking van de wet van Mozes en in conflict met de gangbare mening van zijn volksgenoten. De evangeliën laten het unaniem blijken.

Een bijzonderheid daarbij is, dat alleen in het evangelie naar Mattheüs tot twee maal toe schijnbaar een zekere verzachting van dit standpunt plaatsvindt door de toevoeging van een zogenaamde uitzonderingsclausule. “Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht’’ (5,32) en “Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij’’ (19,9).

Exegetisch is het interessant na te gaan welke functie deze nadere bepaling heeft en waarom zij alleen in dit éne evangelie voorkomt. Het resultaat van die exegese heeft consequenties voor de ethiek van het huwelijk en het heeft daardoor ook implicaties voor pastorale adviezen of kerkelijke tucht.1

1. Echtbreuk of overspel?

Het lijkt in Mattheüs 19,9 (en 5,32)2 te gaan over een uitzondering in verband met overspel door één van de echtgenoten. Deze gangbare opvatting wordt echter wel aangevochten. Men voert dan aan, dat niet het woord voor ‘echtbreuk’ (moicheia) wordt gebruikt, maar het woord voor ‘overspel, hoererij’ (porneia) zodat hier aan iets anders zou zijn te denken (Meier), aan verboden graden van bloedverwantschap (Baltensweiler) of aan elke schandelijke zaak die in Deuteronomium 24 is bedoeld (Vawter). Bij de laatste exegese speelt dan ook de formulering logon porneias (‘een geval van ontucht’, alleen in 5,32) een bijzondere rol.

Deze en andere interpretaties zijn echter af te wijzen (Van Bruggen, Davies-Allison): ‘echtbreuk’ is één van de vormen van ‘overspel’ en het ruimere woord wordt hier gebruikt voor een getrouwde vrouw zodat in de context moeilijk aan iets anders kan worden gedacht dan aan een specifieke vorm van ‘overspel’ namelijk ‘echtbreuk’ (moicheia). Het specifieke woord kan zijn vermeden omdat in dezelfde zin het specifieke werkwoord (moicheuein, moichan) twee maal voorkomt, zodat een zekere woordvariatie voor de hand lag.

2. Uitzondering, maar waarbij?

Volgens sommige exegeten zou men 5,32 als volgt kunnen samenvatten: “Indien een man zijn vrouw een scheidbrief geeft en haar vrijgeeft voor een andere man, is hij zelf schuldig, wanneer zij weer trouwt, omdat hij dan actief heeft meegewerkt aan echtbreuk. Deze medeplichtigheid aan echtbreuk geldt (natuurlijk) niet, wanneer de vrouw binnen het huwelijk overspel pleegt’’ (verg. Heth-Wenham). De beperkende bepaling behoort dan bij de medeplichtigheid van de man, niet bij het onderwerp ‘echtscheiding’. Het komt er dan op neer dat hier geen uitzondering wordt gegeven bij het verbod op echtscheiding: het gaat slechts om een uitzondering op de regel dat een man schuldig staat aan de echtbreuk van zijn vrouw (bij tweede huwelijk na scheiding).

Deze interpretatie heeft nadelen: a. De toevoeging wordt zo betrekkelijk overbodig: het spreekt wel vanzelf dat een man niet zonder meer schuldig staat aan echtbreuk, wanneer zijn vrouw overspel pleegt. b. Indien overspel binnen het huwelijk een geval van echtbreuk vormt waarvoor de man niet verantwoordelijk is, doet 5,32 geen uitspraak over de mogelijke geoorloofdheid van een scheiding in zo’n geval noch over de consequenties voor een tweede huwelijk door de niet-schuldige partij. Wij concluderen dan ook, dat bij de hier besproken parafrase van 5,32 toch altijd een niet verder ingevulde marge van uitzondering op het echtscheidingsverbod aanwezig blijft, waardoor uit 5,32 dan ook geen oordeel over een scheiding en een tweede huwelijk in gevallen van overspel kan worden afgeleid (verg. Wiebe).

Er is tussen 5,32 en 19,9 op dit punt geen verschil. De hoofdstelling van vers 9 is, dat iemand die zijn vrouw heenzendt en een andere trouwt, echtbreuk pleegt: wat God heeft samengevoegd mag de mens niet scheiden. Hij houdt de mens aan zijn huwelijk, ook op het moment dat hij een andere vrouw trouwt. Daarom wordt dat tweede huwelijk voor God een geval van echtbreuk. In de meeste handschriften (zie boven) volgt dan ook nog een uitspraak over de schuld van hem die een gescheiden vrouw huwt. Ook hij is schuldig aan echtbreuk: hij trouwt de vrouw van een ander (de scheidbrief maakte dat huwelijk niet ongedaan). Daarom verklaart Jezus: “Geen scheidbrief ontbindt het huwelijk!’’ De woorden “tenzij wegens overspel’’ vormen een uitzondering op díe regel!3

3. Matteaanse redactie?

De uitzonderingsclausule komt niet voor in de andere evangeliën: wijst dit op redactie door Mattheüs? Wordt het categorisch verbod in dit evangelie wat afgezwakt-

Uit het feit dat zij geen parallel heeft in de andere evangeliën wordt ook wel afgeleid, dat de beperking geen betrekking kan hebben op het verbod van echtscheiding: dat verbod kent geen enkele uitzondering.

Hier rijst de vraag naar het karakter van de evangeliën: geven zij de geschiedenis weer, ook inzake Jezus’ spreken, of redigeren en componeren zij die geschiedenis naar de omstandigheden en behoeften van de Oude Kerk- Exegese dient documenten uit te leggen zoals zij zich aandienen, tenzij dit onmogelijk blijkt. De evangeliën presenteren zichzelf als weergave van de geschiedenis van Jezus. De exegeet dient zich daarom af te vragen waarom Jezus (blijkens Mattheüs) de zogenaamde uitzonderingsformule gebruikte en hij dient ook na te gaan, waarom die formule door de andere evangelisten niet wordt weergegeven.

Het is bij voorbaat niet aannemelijk dat Mattheüs de afwijzing van de echtscheiding zou verzwakken. Juist deze evangelist heeft meer dan de anderen het onderwijs van Jezus tégen de echtscheiding weergegeven en opgenomen. Men lette op de eigen stof in 19,10-12! De gedachte aan mattheaanse kerkelijke redactie leidt dan ook tot inconsistentie wanneer wij naar het geheel van evangelie kijken en niet (zoals momenteel zoveel gebeurt) naar collages van losse zinsdelen.

Een antwoord op de vraag die rijst, zal gezocht moeten worden in een heel andere richting (zie volgende punt).

4. Publieksgerichte formulering

Een bevredigende verklaring voor de uitzonderingsformule in Mattheüs, waarbij ook recht wordt gedaan aan de zinsopbouw, wordt gevonden wanneer we bedenken, dat gevallen van overspel helemaal niet behoren bij het onderwerp ‘scheidbrief’. De overspelige wordt volgens Mozes’ wet gedood (Lv.20,10; Dt.22,22). In het Jodendom van Jezus’ dagen waren (uit vrees voor het vergieten van onschuldig bloed) de eisen voor de bewijslast bij processen echter heel streng. De feitelijke daad van het overspel moest door twee getuigen zijn waargenomen. Gezien de beslotenheid waarbinnen overspel gepleegd wordt, is dit een bijna onvervulbare voorwaarde voor de bewijsvoering. Dit betekende dan ook, dat gevallen van overspel die wel vaststonden, toch lang niet altijd juridisch bewijsbaar waren. Het resultaat was, dat dan de scheidbrief werd ingeschakeld.

Dit oneigenlijke gebruik van de scheidbrief was bekend aan de Joden, de eerste lezers van Mattheüs’ evangelie, en deze evangelist bewaart dan ook de nauwkeurige formulering van Jezus’ woorden. Blijkbaar heeft Jezus ten aanhoren van zijn eerste luisteraars (Joden in Palestina!) ten overvloede duidelijk gemaakt dat Hij sprak over de door Mozes bedoelde praktijk van de scheidbrief en niet over de latere uitbreiding van die praktijk tot gevallen van overspel. Voor de Griekse lezers van Marcus en Lucas waren deze finesses overbodig. Men zou aan hen eerst hebben moeten uitleggen dat gevallen van overspel in de latere Joodse praktijk ook via de scheidbrief konden worden afgehandeld, ook al is dat nog niet zo in de wet van Mozes. De vraag van de Farizeeën richtte zich op Jezus’ mening over Deuteronomium 24. Het antwoord is daarover duidelijk. En het is zelfs heel precies: Jezus beperkt zich tot de scheidbrief zoals deze was ingesteld (en spreekt niet over de later daaronder gebrachte gevallen van overspel). De beperkende uitzondering in Mattheüs betreft dus wel de scheidbrief, maar richt zich op de uitbreiding die in Joodse kring later aan die scheidbrief is gegeven. Zo is begrijpelijk, dat alleen Mattheüs deze bijzonderheid uit Jezus’ spreken bewaart. Aan zijn lezers was deze precisering wel besteed.

Ook is nu duidelijk, waarom Christus de uitzondering vermeldt in het eerste deel van zijn uitspraak (bij het noemen van de scheidbrief) en niet in het tweede deel ervan (zijn oordeel over tweede huwelijken).

5. Exegese en consequenties

Vaak destilleert men uit de uitzonderingsclausule een positieve uitspraak over echtscheiding bij overspel en over een tweede huwelijk in zulke gevallen (vergelijk Erasmus).

Deze uitzonderingclausule heeft echter niet tot doel positieve uitspraken te doen over een tweede huwelijk in bepaalde gevallen. Het onderwerp ‘overspel’ kreeg in het Oude Testament een strengere behandeling dan de zaken die reden voor een scheiding konden worden. Het gaat hier niet om een escape bij een gebod, maar om een ingrijpender zaak, die afzonderlijke behandeling zou vragen.

De consequentie van de hier geboden exegese is, dat de uitzonderingsclausule in Mattheüs 19,9 (en 5,32) geen uitspraak doet over de vraag hoe men moet handelen wanneer in een huwelijk ‘overspel’ voorkomt en hoe men moet denken over een tweede huwelijk door de onschuldige partij na echtscheiding vanwege overspel.

Samenvatting en Rondblik

Samenvattend valt te concluderen:

  1. De uitzonderingsclausule heeft betrekking op zaken van overspel binnen het huwelijk en werd door Jezus toegevoegd aan zijn spreken over de mozaïsche scheidbrief om misverstand te voorkomen bij Joodse luisteraars die gewend waren aan het later opgekomen oneigenlijk gebruik van die scheidbrief bij bepaalde gevallen van overspel.
  2. Matteüs schrijft voor Joden en juist hij bewaart dit element uit Jezus’ spreken, dat voor de lezers uit de heidenen voor wie Marcus en Lucas schreven, irrelevant was.
  3. Ten onrechte heeft men deze clausule later tot een positieve uitspraak gemaakt over een onderwerp dat buiten de lichtkring van Jezus’ uitspraken over de scheidbrief viel.

Wanneer we tot de conclusie komen dat een bepaald element uit de bijbel minder zegt over een onderwerp dan men vaak denkt, ontstaat de behoefte aan een verdere rondblik: zegt de bijbel er dan elders misschien wél meer over- Het antwoord op die vraag valt buiten de doelstelling van deze beperkte bijdrage. Enkele opmerkingen kunnen echter bij wijze van toegift worden gemaakt.

a. Uit het Oude Testament blijkt dat overspel het huwelijk ontbindt: de overspeler wordt gedood! In het Nieuwe Testament wordt dit gericht niet onmiddellijk voltrokken, maar eerst bij Jezus’ terugkomst (Op.22,15). Er is een tussentijd. De overspeler krijgt nog tijd voor boete en berouw. Dat geeft ook mogelijkheden voor vergeving en voortzetting van het huwelijk. De christen zal daaraan zeker moeten werken. Dit betekent echter niet dat wij onder de wet leven en dat een christen of christin veroordeeld zou worden tot permanente voortzetting van een huwelijk met een onberouwelijke en onbekeerlijke overspeelster of overspeler. Wel zal men het later tegenover de Here moeten kunnen verantwoorden: heeft men alles gedaan om de tijd van genade voor de ander tot zijn recht te laten komen-

b. Wanneer de bijbel overspel en echtscheiding bestrijdt, is het duidelijk dat tweede huwelijken niet geoorloofd zijn wanneer beide echtgenoten nog leven. Wanneer nu echter door overspel en onbekeerlijkheid het huwelijk moest worden ontbonden (en ook verantwoord is ontbonden), is ook dan een tweede huwelijk te allen tijde verboden, zoals Heth-Wenham stellen- Dit lijkt toch moeilijk op grond van de Schrift te verdedigen. Overigens betekent dit niet dat na een verbreking van het huwelijk door overspel, een tweede huwelijk vanzelf spreekt en een gemakkelijke optie is. Over tweede huwelijken schrijft Paulus veel in 1 Korintiërs 7. Zijn perspectief is niet dat van de wet: “Mag het of niet-’’ Hij zoekt veelmeer naar dat wat bevorderlijk is voor onze eigen dienst aan de Here. Het is van belang, in de pastorale benadering steeds ervoor te waken dat men niet wordt meegezogen in de wettische vraagstellingen van mensen die van nature eerder zoeken naar de ruimte voor zichzelf dan naar de vrijheid van Christus. Ook het tweede huwelijk moet, in gevallen waarin het niet verboden is, verantwoord kunnen worden voor de Here!

Literatuur

  • Baltensweiler, H., Die Ehe im Neuen Testament. Exegetische Untersuchungen über Ehe, Ehelosigkeit und Ehescheidung. Zürich 1967.
  • Bruggen, J. van, Matteüs. Het evangelie voor Israël. (CNT3). Kampen1990 (21994).
  • Crouzel, H., L’église primitive face au divorce du premier au cinquième siècle. Paris 1971.
  • Crouzel1, H., Le texte patristique de Matthieu V.32 et XIX.9 (New Testament Studies 19 (1972-3) 98-119).
  • Davies, W.D.; Allison D.C., A Critical and Exegetical Commentary on the Gospel according to Saint Matthew (ICC). Volume I (Matthew 1-7). Edinburgh 1988.
  • Heth, W.A.; Wenham, G.J., Jesus and Divorce. The Problem with the Evangelical Consensus. London 1984.
  • Keener, C.S., …And Marries Another. Divorce and Remarriage in the Teaching of the New Testament. Peabody 1991.
  • Meier, J.P., Law and History in Matthew’s Gospel. A Redactional Study of Mt.5:17-48. Rome 1976.
  • Olsen, V.N., The New Testament Logia on Divorce. A Study of their Interpretation from Erasmus to Milton (Beiträge zur Geschichte der biblischen Exegese 10). Tübingen 1971.
  • Pospishil, V.J., Divorce and Remarriage. Towards a New Catholic Teaching. New York 1967.
  • Vawter, B., The Divorce Clauses in Mt.5,32 and 19,9 (Catholic Biblical Quarterly 16 (1954) 155-167).
  • Wenham, G.J., ‘Matthew and Divorce: An Old Crux Revisited’ (Journal for the Study of the New Testament 22 (1984) 95-107); idem, The Syntax of Matthew 19,9 (Journal for the Study of the New Testament 28 (1988) 17-23).
  • Wiebe, PH.H., Jesus’ Divorce Exception (Journal of the Evangelical Theological Society 32 (1989) 327-333).

EINDNOTEN

  1. De kerk in het Westen aanvaardde geen enkele echtscheidingsgrond en zij wees dus elk tweede huwelijk af zolang de beide echtgenoten nog in leven zijn (zie het historisch overzicht bij Crouzel). De Oosterse kerk had één grond voor echtscheiding: overspel (zie Pospishil). Onder invloed van Erasmus’ exegese won deze laatste opvatting terrein in de kerken van de Reformatie (Olsen). Een recent boek van Heth en Wenham (1984) wil de evangelische christenheid echter oproepen tot terugkeer naar het standpunt van de Oude Kerk in het Westen (formeel ook nog altijd het standpunt van de rooms-katholieke kerk). Een goede reactie op Heth-Wenham vindt men in het boek van Keener (1991).
  2. Hier passen enkele opmerkingen over de tekstvaststelling. Matteüs 19,9 luidt in moderne vertalingen ongeveer als volgt: “Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk’’. In oudere vertalingen is het vers echter langer. Zo leest de Statenvertaling als volgt: “Zoo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel’’.
    Deze langere lezing treffen we aan in de meeste handschriften. Ook al verandert de betekenis er niet wezenlijk door, toch behoort de lezing van de meeste handschriften (waaronder ook het in moderne tekstuitgaven zo vaak gevolgde majuskel Vaticanus) in ere te blijven.
    In het handschrift Vaticanus is de tekst van Matteüs 19,9 overigens sterk geassimileerd aan Matteüs 5,32 (de Vaticanus-formulering in 19,9 parektos logou porneias poiei autèn moicheuthènai (‘behalve in geval van ontucht, maakt dat overspel met haar gepleegd wordt’) is conform aan die in 5,32: de meeste handschriften lezen in 19,9 echter mè epi porneiai, ‘tenzij bij ontucht’). Crouzel1 verdedigt deze assimilerende en nogal uitzonderlijke lezing van de Vaticanus in 19,9 met een beroep op het voorkomen ervan bij Origenes en het ontbreken van getuigen voor de huidige lezing bij de kerkelijke auteurs vóór de vierde eeuw. Het punt heeft enig belang, omdat hele specifieke exegeses van de uitdrukking parektos logou porneias (’behalve in geval van ontucht’) in 5,32 alleen verdedigd kunnen worden wanneer diezelfde uitdrukking zo ook in 19,9 voorkomt. Mocht echter in een vergelijkbare passage als 19,9 het woordgebruik variëren ten opzichte van 5,32 dan dient aan de uitdrukking in 5,32 niet meer betekenis te worden gegeven dan de terminologie in 19,9 kan verdragen.
    Er is echter reden om de Vaticanus niet te volgen. In dit handschrift zijn 19,9 en 5,32 kennelijk over de hele linie over en weer aan elkaar geassimileerd. De Vaticanus leest in 5,32 kai ho apolelumenèn gamèsas moichatai (‘en wie een weggezonden vrouw trouwt, pleegt overspel’, in plaats van de lezing die de andere handschriften hier hebben: kai hos ean apolelumenèn gamèsèi moichatai, ‘en hij die een weggezonden vrouw trouwt, pleegt overspel’). Zo wordt een perfecte assimilatie van 5,32 met 19,9 en van 19,9 met 5,32 bereikt. Tegen deze achtergrond verdient het geen aanbeveling, in Matteüs 19,9 een lezing te volgen die alleen door de Vaticanus wordt gesteund. De conclusie is dan ook dat in 19,9 mè epi porneiai (‘tenzij bij ontucht’) staat en in 5,32 parektos logou porneias (‘behalve in geval van ontucht’).
  3. Wenham leest vers 9 alsof er stond: “Wie zijn vrouw heenzendt, anders dan om hoererij, pleegt echtbreuk (zie 5,27-32) en wie een andere huwt pleegt (te allen tijde) echtbreuk’’. Echtscheiding is dan in één geval toegestaan, maar een tweede huwelijk wordt categorisch afgewezen. Het werkwoord ‘pleegt echtbreuk’ komt echter maar één keer voor in vers 9a en daarom is het onmogelijk om beperkende elementen uit het eerste lid van dit versdeel buiten beschouwing te laten bij het tweede lid ervan.